roes

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roes    (hulp, bestand)
  • IPA: /rus/
Woordafbreking
  • roes
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘bedwelming’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1622 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord roes roezen
verkleinwoord roesje roesjes

Zelfstandig naamwoord

roes m

  1. een lichte bedwelming door sterke drank, drugs, opwinding, enzovoort
    • Hij was helemaal in een roes door de overwinning. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

roes mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord roe

Werkwoord

vervoeging van
roezen

roes

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roezen
    • Ik roes. 
  2. gebiedende wijs van roezen
    • Roes! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roezen
    • Roes je? 

Gangbaarheid

  • Het woord roes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord roes -

Zelfstandig naamwoord

roes

  1. roest, geoxideerd ijzer
  2. (schimmels) Urediniomycetes roest
stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
roes
geroes
volledig

Werkwoord

roes

  1. roesten


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
roer

roes

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van roer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.