roeier
![](../I/m/Swedish_rowboat_4_2012.jpg)
[1] Een roeier
[2] Roeiers aan het werk
Nederlands
Woordafbreking
- roei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roeier | roeiers |
verkleinwoord | roeiertje | roeiertjes |
Zelfstandig naamwoord
roeier m
- (scheepvaart), (sport) iemand die roeit
- Om vooruit te zien moet een roeier achterom kijken.
- (scheepvaart), (beroep) een havenwerker die de meertrossen van schepen aan de meerpalen vastmaakt
- Vroeger had de roeier slechts een roeiboot te beschikking.
Synoniemen
- [1] peddelaar
Verwante begrippen
Hyponiemen
- barkasroeier, hardroeier, sloeproeier
Vertalingen
1. iemand die roeit
2. een havenwerker die de meertrossen van schepen aan de meerpalen vastmaakt
Gangbaarheid
- Het woord roeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roeier' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.