receptor
Nederlands
Woordafbreking
- re·cep·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | receptor | receptoren receptors |
verkleinwoord | receptortje | receptortjes |
Zelfstandig naamwoord
receptor m
- (biochemie), (medisch), (natuurkunde) bestanddeel dat gevoelig is voor prikkels
- eiwit in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden
Antoniemen
- donor, emitter
Hyponiemen
- alfareceptor, baroreceptor, bètareceptor, cannabisreceptor, cb2-receptor, chemoreceptor, fotoreceptor, smaakreceptor, thermoreceptor
Vertalingen
1. bestanddeel dat gevoelig is voor prikkels
Gangbaarheid
- Het woord receptor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'receptor' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.