politie

Politie.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  politie    (hulp, bestand)
  • IPA: /poˈli(t)si/
Woordafbreking
  • po·li·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overheidsdienst voor openbare orde’ voor het eerst aangetroffen in 1798 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord politie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

politie v

  1. een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
    • Als je te hard rijdt, krijg je een bekeuring van de politie. 
enkelvoud meervoud
naamwoord politie polities
verkleinwoord politietje politietjes

Zelfstandig naamwoord

politie m

  1. (spreektaal) een politieagent
    • Die politie stond op de hoek te kijken, maar hij deed verder niets. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord politie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

politie

  1. politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders


Veluws

Zelfstandig naamwoord

politie

  1. politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.