politie
![](../I/m/Israel_police_officers.jpg)
Politie.
Nederlands
Woordafbreking
- po·li·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overheidsdienst voor openbare orde’ voor het eerst aangetroffen in 1798 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | politie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
politie v
- een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
- Als je te hard rijdt, krijg je een bekeuring van de politie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | politie | polities |
verkleinwoord | politietje | politietjes |
Zelfstandig naamwoord
politie m
- (spreektaal) een politieagent
- Die politie stond op de hoek te kijken, maar hij deed verder niets.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
2. een politieagent
Gangbaarheid
- Het woord politie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'politie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
politie
- politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
Veluws
Zelfstandig naamwoord
politie
- politie; een overheidsdienst die belast is met de handhaving van de openbare orde en veiligheid en met het opsporen van wetsovertreders
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.