pisnijdig
Nederlands
Woordafbreking
- pis·nij·dig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘heel kwaad’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- samenstelling van pis en nijdig
stellend | |
---|---|
onverbogen | pisnijdig |
verbogen | pisnijdige |
partitief | pisnijdigs |
Bijvoeglijk naamwoord
pisnijdig
- (pejoratief), (intensief) heel erg boos
- Soms heeft retoriek gevolgen. Wie mensen dagen, weken, maanden, jaren voorhoudt dat ze worden bedreigd, dat hun land hun is ontstolen, dat ze zijn verraden en in de luren gelegd, dat hun geboorterecht is ingepikt, dat hun probleem is dat ze te sloom zijn om te beseffen dat dit allemaal gebeurt, dat hun probleem is dat ze niet pisnijdig genoeg zijn, dan zal er op een bepaald moment, op een bepaalde plaats, bij iets of iemand iets knappen. En dan gebeurt er iets vreselijks. [2]
- Tot die laatste categorie behoorde luitenant D'Aulnay-Pradelle. Iedereen die het over hem had, liet de voornaam, het adellijk voorvoegsel, het Aulnay' en het verbindingsstreepje achterwege en zei gewoon `Pradelle, omdat bekend was dat hij daar pisnijdig om werd. [3]
Gangbaarheid
- Het woord pisnijdig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pisnijdig' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pisnijdig" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- NRC 18 juni 2016
- Lemaitre, Pierre Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 12
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.