opbouw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opbouw opbouwen
verkleinwoord opbouwtje opbouwtjes

Zelfstandig naamwoord

opbouw m [1]

  1. het opbouwen (-> opbouwdrank, pensioenopbouw)
  2. hoe iets is samengesteld, de samenstelling
    • de opbouw van het hart/ het verhaal etc. 
  1. (bouwkunde) (scheepvaart) bouw, structuur, constructie geplaatst bovenop een bestaande (romp)
    • hij plaatste op zijn Amsterdamse huis een hele mooie opbouw 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
opbouwen

opbouw

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbouwen
    • ... dat ik opbouw. 

Gangbaarheid

  • Het woord opbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.