aanleg
Nederlands
Woordafbreking
- aan·leg
Zelfstandig naamwoord
aanleg m
- het aanleggen
- De aanleg van het nieuwe vliegveld liep grote vertraging op
- plantsoen
- geneigdheid, talent, begaafdheid
- De zaak werd in eerste aanleg door de kantonrechter behandeld.
Hyponiemen
- gasaanleg, wegenaanleg
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanleggen |
aanleg
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanleggen
- ... dat ik aanleg.
Gangbaarheid
- Het woord aanleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanleg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.