aanleg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanleg    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanˌlɛx/
Woordafbreking
  • aan·leg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanleg -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

aanleg m

  1. het aanleggen
  1. plantsoen
  2. geneigdheid, talent, begaafdheid
  1. instantie
Hyponiemen
  • gasaanleg, wegenaanleg
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aanleggen

aanleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanleggen
    • ... dat ik aanleg. 

Gangbaarheid

  • Het woord aanleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.