structuur
Nederlands
Woordafbreking
- struc·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze van opbouw’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | structuur | structuren |
verkleinwoord | structuurtje | structuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
structuur v
- de interne opmaak van een geheel
- Wat is de structuur van dat blad?
- de manier waarop een samengesteld geheel is opgebouwd
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
de interne opmaak van een geheel
Gangbaarheid
- Het woord structuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'structuur' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.