ontwijken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontwijken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontwijken | te ontwijken | ||||||||
toekomend | zullen ontwijken | te zullen ontwijken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] ontweken | te hebben[3]/zijn[4] ontweken | ||||||||
toekomend | ontweken zullen hebben[5]/zijn[6] | ontweken te zullen hebben[7]/zijn[8] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontwijkend | ontweken | ev. ontwijk | mv. verouderd ontwijkt | ontwijke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontwijk | ontwijkt | ontwijkt | ontwijkt | ontwijkt | ontwijken | ontwijken | ontwijken | |||
verleden (o.v.t.) | ontweek | ontweek | ontweek | ontweekt | ontweek | ontweken | ontweken | ontweken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontwijken | zult/zal ontwijken | zult/zal ontwijken | zult ontwijken | zal ontwijken | zullen ontwijken | zullen ontwijken | zullen ontwijken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontwijken | zou ontwijken | zou(dt) ontwijken | zoudt ontwijken | zou ontwijken | zouden ontwijken | zouden ontwijken | zouden ontwijken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb/ben ontweken | hebt/bent ontweken | hebt/heeft/bent/is ontweken | hebt/zijt ontweken | heeft/is ontweken | hebben/zijn ontweken | hebben/zijn ontweken | hebben/zijn ontweken | |||
verleden (v.v.t.) | had ontweken | had ontweken | had ontweken | hadt ontweken | had ontweken | hadden ontweken | hadden ontweken | hadden ontweken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontweken hebben | zal/zult ontweken hebben | zult/zal ontweken hebben | zult ontweken hebben | zal ontweken hebben | zullen ontweken hebben | zullen ontweken hebben | zullen ontweken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontweken hebben | zou ontweken hebben | zou/zoudt ontweken hebben | zoudt ontweken hebben | zou ontweken hebben | zouden ontweken hebben | zouden ontweken hebben | zouden ontweken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontweken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontweken | er is ontweken | |||||||||
verleden | er werd ontweken | er was ontweken | |||||||||
toekomend | er zal ontweken worden | er zal ontweken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontweken worden | er zou ontweken zijn | |||||||||
lijdende vorm ontweken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontweken worden | ontweken te worden | ||||||||
toekomend | ontweken zullen worden | ontweken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontweken zijn | ontweken te zijn | ||||||||
toekomend | ontweken zullen zijn | ontweken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontweken | wordt ontweken | wordt ontweken | wordt ontweken | wordt ontweken | worden ontweken | worden ontweken | worden ontweken | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontweken | werd ontweken | werd ontweken | werdt ontweken | werd ontweken | werden ontweken | werden ontweken | werden ontweken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontweken worden | zult ontweken worden | zult ontweken worden | zult ontweken worden | zal ontweken worden | zullen ontweken worden | zullen ontweken worden | zullen ontweken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontweken worden | zou ontweken worden | zou/zoudt ontweken worden | zoudt ontweken worden | zou ontweken worden | zouden ontweken worden | zouden ontweken worden | zouden ontweken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben ontweken | bent ontweken | bent/is ontweken | zijt ontweken | is ontweken | zijn ontweken | zijn ontweken | zijn ontweken | |||
verleden (o.v.t.) | was ontweken | was ontweken | was ontweken | waart ontweken | was ontweken | waren ontweken | waren ontweken | waren ontweken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontweken zijn | zult ontweken zijn | zult ontweken zijn | zult ontweken zijn | zal ontweken zijn | zullen ontweken zijn | zullen ontweken zijn | zullen ontweken zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontweken zijn | zou ontweken zijn | zou/zoudt ontweken zijn | zoudt ontweken zijn | zou ontweken zijn | zouden ontweken zijn | zouden ontweken zijn | zouden ontweken zijn |
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.