ongeluk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ongeluk (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɔnɣəˌlʏk/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɔnɣəˌlɵk/
Woordafbreking
- on·ge·luk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ongeluk | ongelukken |
verkleinwoord | ongelukje | ongelukjes |
Zelfstandig naamwoord
ongeluk o
- een onvoorziene gebeurtenis met negatieve en soms zelfs fatale gevolgen
- Het ongeluk op dit kruispunt eiste drie doden.
- onaangename toestand
- «Hij is voor het ongeluk geboren.»
- Hij heeft altijd pech.
- «Hij is voor het ongeluk geboren.»
- zonder dat het de bedoeling was; onopzettelijk
- Per ongeluk een glas laten vallen.
Hyponiemen
- [1] auto-ongeluk, spoorwegongeluk, straaljagerongeluk, treinongeluk, verkeersongeluk, vliegongeluk, vliegtuigongeluk
Afgeleide begrippen
|
Spreekwoorden
[2] Een ongeluk komt zelden alleen.
- Als er eenmaal iets misgaat, gaat er meer mis.
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] Een ernstig ongeluk.
Een groot ongeluk.
- [1] Een ongeluk hebben.
Een persoon is aangereden, maar leeft nog.
- [3] Per ongeluk.
Niet bewust gewild.
- [2] ongeluk in het spel, geluk in de liefde
wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
- [2] je een ongeluk werken, fietsen, sporten, graven enz. enz.
iets zo heftig doen dat het niet meer leuk is
- Sinds ik gestopt ben met roken, vijf weken geleden, voel ik een groeiende behoefte aan lichamelijke exercitie. Ik fiets en wandel me een ongeluk. Een andere uitlaatklep is graven in 'mijn' tuin.[1]
Vertalingen
1. een onvoorziene gebeurtenis met negatieve en soms zelfs fatale gevolgen
Gangbaarheid
- Het woord ongeluk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ongeluk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.