normaliter
Nederlands
Woordafbreking
- nor·ma·li·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: gewoonlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- Afgeleid van normaal met het achtervoegsel -iter
Bijwoord
normaliter
- in het normale geval
- Welk merk tandpasta koopt u normaliter?
- De mensen die normaliter niet naar het theater gaan, die niet hun favoriete toneelschrijvers kunnen opdreunen en niet de verschillende uitvoeringen van hetzelfde stuk kunnen vergelijken, ....[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord normaliter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'normaliter' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "normaliter" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Harstad, Johan Max, Mischa & Het Tet-offensief 2017 ISBN 9789057598494 pagina 15
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.