monteur
Nederlands
Woordafbreking
- mon·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vakman die machines herstelt’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- Naamwoord van handeling van monteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | monteur | monteurs |
verkleinwoord | monteurtje | monteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
monteur m
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- monteur-lasser
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord monteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'monteur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.