monteren
Nederlands
Woordafbreking
- mon·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in elkaar zetten’ voor het eerst aangetroffen in 1608 [1]
- afgeleid van het Franse monter met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
monteren |
monteerde |
gemonteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
monteren overgankelijk [2]
- de juiste beelden achter elkaar zetten
- Ze waren bezig om de film te monteren.
- ergens aan vastmaken
- Je moet eerst het groene plaatje monteren.
- uit losse (onder)delen in elkaar zetten
Hyponiemen
- afmonteren
Vertalingen
1. de juiste beelden achter elkaar zetten
Gangbaarheid
- Het woord monteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'monteren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.