monteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in elkaar zetten’ voor het eerst aangetroffen in 1608 [1]
  • afgeleid van het Franse monter met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
monteren
monteerde
gemonteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

monteren overgankelijk [2]

  1. de juiste beelden achter elkaar zetten
    • Ze waren bezig om de film te monteren. 
  1. ergens aan vastmaken
    • Je moet eerst het groene plaatje monteren. 
  1. uit losse (onder)delen in elkaar zetten
Hyponiemen
  • afmonteren
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord monteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.