technicus
Nederlands
Woordafbreking
- tech·ni·cus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘deskundige in de techniek’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- afgeleid van techniek met het achtervoegsel -icus [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | technicus | technici |
verkleinwoord | technicusje | technicusjes |
Zelfstandig naamwoord
technicus m
- (beroep) iemand die zich door middel van studie of ervaring techniek eigen heeft gemaakt en die techniek kan toepassen
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. iemand die techniek toepast
Gangbaarheid
- Het woord technicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'technicus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.