mineur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·neur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mijnenlegger’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
  • Van het Latijnse minor via Frans mineur (kleiner, kleinste)
enkelvoud meervoud
naamwoord mineur mineurs
verkleinwoord mineurtje mineurtjes

Zelfstandig naamwoord

mineur m/(v)

  1. (militair) persoon die mijnen legt of ingraaft

Bijvoeglijk naamwoord

mineur

  1. (muziek) een toonsoort met een ingetogen karakter
    • Na deze vrolijke passage slaat de stemming om, en het stuk eindigt in mineur. 
  1. (muziek) “klein” in de benaming van bepaalde intervallen, akkoorden en toonladders; vaak genoemd in combinatie met het terts-interval
    • Een terts is een interval dat: “groot”, “klein” (mineur), “overmatig” of “verminderd” kan zijn. 
    • Een kleinetertstoonladder, een mineurtoonladder, heeft als derde toon een “kleine terts.” 
    • Een klein akkoord, een mineurakkoord, heeft minimaal het interval “kleine terts.” 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mineur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  mineur     le mineur     mineurs     les mineurs  

Zelfstandig naamwoord

mineur m

  1. minderjarige
  2. mijnwerker
  3. (militair) mijnenlegger
  4. (muziek) mineurtoonaard, mineurakkoord
Antoniemen
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   mineur mineurs
  vrouwelijk   mineure mineures

Bijvoeglijk naamwoord

mineur

  1. kleiner, minderjarig, onbeduidend
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.