minor
Nederlands
Woordafbreking
- mi·nor
Zelfstandig naamwoord
minor m
- een bijvak dat men studeert tijdens de bacheloropleiding in het hoger onderwijs
- In de maanden die daarop volgden, gingen Shayno en Saxion met elkaar in gesprek. Besloten werd samen een evenement te organiseren over de Armeense genocide als minor voor iedereen, ook mensen buiten Saxion. Dat evenement staat morgenmiddag in Deventer gepland. Hier wordt onder meer de documentaire van Shayno getoond. [1]
- Zweers volgt een minor kunst en creativiteit en hoopt aan het einde van het schooljaar zijn afstudeeronderzoek in te leveren. Deze week rondt hij zijn stage af bij het Dominicanenklooster in Zwolle, waar hij als programmamaker werkte. Met de benoeming van een ‘jonge theoloog’ wordt geprobeerd om een jeugdiger publiek te trekken. [2]
- Student Stef Kemps is na afloop enthousiast. Hij studeert Sportkunde aan de hogeschool in Nijmegen en volgt bij hogeschool Windesheim de minor ‘aangepast sporten‘. [3]
Gangbaarheid
- Het woord minor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minor' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Tubantia Bas Tijhaar 03-09-18 Saxion neemt extra veiligheidsmaatregelen voor evenement over Armeense genocide
- Tubantia Marco van den Berg 29-10-18 Zwolse student Jonge Theoloog des Vaderlands
- Tubantia Francisca Muller 12-01-19 Geblinddoekt judoën: ‘Je bent totaal afhankelijk van de ander’
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.