leek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leek    (hulp, bestand)
  • IPA: /lek/
Woordafbreking
  • leek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘niet-geestelijke’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘beekje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1076 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord leek leken
verkleinwoord leekje leekjes

Zelfstandig naamwoord

leek m

  1. iemand die niet deskundig is op een bepaald gebied
  2. (religie) iemand die niet tot den geestelijken stand behoort, de gewone gelovige
    • In de katholieke kerk helpen leken bij de eredienst. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lijken

leek

  1. enkelvoud verleden tijd van lijken
    • Ik leek. 
    • Jij leek. 
    • Hij, zij, het leek. 

Werkwoord

vervoeging van
leken

leek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leken
    • Ik leek. 
  2. gebiedende wijs van leken
    • Leek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leken
    • Leek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord leek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
leek leeks

Zelfstandig naamwoord

leek

  1. prei
Anagrammen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.