kogel
Nederlands
Woordafbreking
- ko·gel
Zelfstandig naamwoord
kogel m
- loden projectiel gevuld met buskruit dat gebruikt wordt als munitie van een wapen
- rond of cilindervormig projectiel met spitse punt dat uit een vuurwapen wordt geschoten
- zware metalen bal die gebruikt wordt bij het kogelstoten
- stalen bol, vooral gebruikt in kogellagers e.d
- in meest algemene zin een bol
- (biologie) het uitwendige gewricht tussen pijp- of schuurbeen en kootbeen van een paard of rund
- dijspier van een slachtdier
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1-2. munitie
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kogelen |
kogel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
- Ik kogel.
- gebiedende wijs van kogelen
- Kogel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelen
- Kogel je?
Gangbaarheid
- Het woord kogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kogel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.