jurist
Nederlands
Woordafbreking
- ju·rist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘rechtsgeleerde’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- afgeleid van Latijnse 'ius' (recht) met het achtervoegsel -ist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jurist | juristen |
verkleinwoord | juristje | juristjes |
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- juristenblad, juristenvergadering
Verwante begrippen
- advocaat, juridisch adviseur, appel, bodemprocedure, cassatie, eis, interpretatie, jurisprudentie, landsadvocaat, procedure, recht, rechter, rechtspraak, wet, wetstekst
Vertalingen
1. een deskundige op het gebied van rechtsleer
Gangbaarheid
- Het woord jurist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jurist' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.