jurisprudentie
Nederlands
Woordafbreking
- ju·ris·pru·den·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toegepaste rechtspraak’ voor het eerst aangetroffen in 1658 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jurisprudentie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
jurisprudentie v [3]
- (juridisch) het geheel van uitspraken van rechters
- Die dag lichtte hoofdofficier Marianne Bloos in NRC het besluit toe. „Er bestaat zoiets als vrije wil”, zei Bloos. „Niemand dwingt mensen om te roken en ze stoppen er ook vaak genoeg mee. Je kunt tabaksfabrikanten niet verantwoordelijk houden voor hun gedrag. (…) Met de huidige wet en jurisprudentie kun je niet zeggen: de roker handelt helemaal niet zelf.”[4]
Synoniemen
- rechtspraak, rechtersrecht
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord jurisprudentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jurisprudentie' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "jurisprudentie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- jurisprudentie op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Sander Voormolen 2 maart 2018 Waarom rokers wel willen stoppen maar er niet in slagen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.