installeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van installeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | installeren | te installeren | ||||||||
toekomend | zullen installeren | te zullen installeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnstalleerd | te hebben geïnstalleerd | ||||||||
toekomend | geïnstalleerd zullen hebben | geïnstalleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
installerend | geïnstalleerd | ev. installeer | mv. verouderd installeert | installere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | installeer | installeert | installeert | installeert | installeert | installeren | installeren | installeren | |||
verleden (o.v.t.) | installeerde | installeerde | installeerde | installeerde | installeerde | installeerden | installeerden | installeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal installeren | zult/zal installeren | zult/zal installeren | zult installeren | zal installeren | zullen installeren | zullen installeren | zullen installeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou installeren | zou installeren | zou(dt) installeren | zoudt installeren | zou installeren | zouden installeren | zouden installeren | zouden installeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnstalleerd | hebt geïnstalleerd | hebt/heeft geïnstalleerd | hebt geïnstalleerd | heeft geïnstalleerd | hebben geïnstalleerd | hebben geïnstalleerd | hebben geïnstalleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnstalleerd | had geïnstalleerd | had geïnstalleerd | hadt geïnstalleerd | had geïnstalleerd | hadden geïnstalleerd | hadden geïnstalleerd | hadden geïnstalleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnstalleerd hebben | zal/zult geïnstalleerd hebben | zult/zal geïnstalleerd hebben | zult geïnstalleerd hebben | zal geïnstalleerd hebben | zullen geïnstalleerd hebben | zullen geïnstalleerd hebben | zullen geïnstalleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnstalleerd hebben | zou geïnstalleerd hebben | zou/zoudt geïnstalleerd hebben | zoudt geïnstalleerd hebben | zou geïnstalleerd hebben | zouden geïnstalleerd hebben | zouden geïnstalleerd hebben | zouden geïnstalleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnstalleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnstalleerd | er is geïnstalleerd | |||||||||
verleden | er werd geïnstalleerd | er was geïnstalleerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnstalleerd worden | er zal geïnstalleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnstalleerd worden | er zou geïnstalleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnstalleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnstalleerd worden | geïnstalleerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnstalleerd zullen worden | geïnstalleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnstalleerd zijn | geïnstalleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnstalleerd zullen zijn | geïnstalleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnstalleerd | wordt geïnstalleerd | wordt geïnstalleerd | wordt geïnstalleerd | wordt geïnstalleerd | worden geïnstalleerd | worden geïnstalleerd | worden geïnstalleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnstalleerd | werd geïnstalleerd | werd geïnstalleerd | werdt geïnstalleerd | werd geïnstalleerd | werden geïnstalleerd | werden geïnstalleerd | werden geïnstalleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnstalleerd worden | zult geïnstalleerd worden | zult geïnstalleerd worden | zult geïnstalleerd worden | zal geïnstalleerd worden | zullen geïnstalleerd worden | zullen geïnstalleerd worden | zullen geïnstalleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnstalleerd worden | zou geïnstalleerd worden | zou/zoudt geïnstalleerd worden | zoudt geïnstalleerd worden | zou geïnstalleerd worden | zouden geïnstalleerd worden | zouden geïnstalleerd worden | zouden geïnstalleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben geïnstalleerd | bent geïnstalleerd | bent/is geïnstalleerd | zijt geïnstalleerd | is geïnstalleerd | zijn geïnstalleerd | zijn geïnstalleerd | zijn geïnstalleerd | |||
verleden (o.v.t.) | was geïnstalleerd | was geïnstalleerd | was geïnstalleerd | waart geïnstalleerd | was geïnstalleerd | waren geïnstalleerd | waren geïnstalleerd | waren geïnstalleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnstalleerd zijn | zult geïnstalleerd zijn | zult geïnstalleerd zijn | zult geïnstalleerd zijn | zal geïnstalleerd zijn | zullen geïnstalleerd zijn | zullen geïnstalleerd zijn | zullen geïnstalleerd zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnstalleerd zijn | zou geïnstalleerd zijn | zou/zoudt geïnstalleerd zijn | zoudt geïnstalleerd zijn | zou geïnstalleerd zijn | zouden geïnstalleerd zijn | zouden geïnstalleerd zijn | zouden geïnstalleerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich installeren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | installeer me | wij, we | installeren ons | ik | installeerde me | wij, we | installeerden ons | ik | zal me installeren | wij, we | zullen ons installeren |
2 | jij, je | installeert je | jullie | installeren je | jij, je | installeerde je | jullie | installeerden je | jij, je | zal, zult je installeren | jullie | zullen je installeren |
u | installeert zich/u | u | installeert zich/u | u | installeerde zich/u | u | installeerde zich/u | u | zult zich/u installeren | u | zult zich/u installeren | |
gij, ge | installeert u | gij, ge, gijlieden | installeert u | gij, ge | installeerde u | gij, ge, gijlieden | installeerde u | gij, ge | zult u installeren | gij, ge gijlieden | zult u installeren | |
3 | hij, zij, het | installeert zich | zij, ze | installeren zich | hij, zij, het | installeerde zich | zij, ze | installeerden zich | hij, zij, het | zal zich installeren | zij, ze | zullen zich installeren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich installerend | zich geïnstalleerd hebben | installeer u/je , installeert je | installere zich |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.