installeren
Nederlands
Woordafbreking
- in·stal·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inrichten, bevestigen (in een ambt)’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1]
- afgeleid van het Franse installer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
installeren |
installeerde |
geïnstalleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
installeren
- overgankelijk iets of iemand zodanig doen zetelen dat dit of deze zijn functie kan gaan vervullen
- overgankelijk, (informatica) een computerprogramma op de computer zetten en voor gebruik gereedmaken
- Hij wist niet hoe hij het nieuwe computerprogramma moest installeren.
- overgankelijk, (techniek) het plaatsen van toestellen, het daarop aansluiten van geleidingen zodat een praktisch bruikbare inrichting wordt verkregen
- De installateur is bezig met het installeren van de verwarmingsinstallatie.
Hyponiemen
- herinstalleren
Vertalingen
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1. de formele aanvang van een officiële functie
2. het invoeren en gebruiksklaar maker van een computerprogramma
3. het aanleggen van een installatie
Gangbaarheid
- Het woord installeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'installeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.