index

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dex
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘inhoudsopgave, verhoudingscijfer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1676 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord index indexen
indices
verkleinwoord indexje indexjes

Zelfstandig naamwoord

index m

  1. register, inhoudsopgave, catalogus bijv. een webindex
  2. 'index librorum prohibitorum', eertijds lijst van door de roomse curie verboden boeken
  3. (wiskunde) toegevoegd cijfertje of lettertje dat een grootheid in een bepaalde categorie rangschikt (subscript, superscript)
  4. een indicator voor een belangrijke eigenschap (zoals de aandelenindex die geeft over de markt), een kengetal
  5. prijsindex
  6. (informatica) tabel (indexbestand) waardmee toegang tot het hoofdbestand wordt verkregen via een ander criterium dan diens sleutel (combinatie van andere rubrieken)
    • de nu meest bekende toepassing is de zoekmachine waarin teksten kunnen opgezocht door ingave van een combinatie van woorden 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • indexsprong
  • indexstreep
  • indexsysteem
  • indextabel
  • indextabelnummer
  • indextekst
  • indexverzekering
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord index staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstif van het Latijnse index.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  index     index     l'index     les index  

Zelfstandig naamwoord

index m

  1. wijsvinger
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.