indicator
Nederlands
Woordafbreking
- in·di·ca·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | indicator | indicatoren indicators |
verkleinwoord | indicatortje | indicatortjes |
Zelfstandig naamwoord
indicator m
- verschijnsel dat op iets wijst, factor die iets aangeeft (b.v. een indicatielamp)
- getal dat een betrouwbare aanwijzing is voor de waarde van iets
- (economie) een meting, waarneming of statistiek die iets aangeeft
- Het aantal nieuwe kleine bedrijfjes is een goede indicator van de te verwachten groei in werkgelegenheid.
- (scheikunde) een stof die door een kleuromslag een verandering in de zuurgraad of de elektrochemische potentiaal aangeeft
- Lakmoes is een van de bekendste indicators.
Hyponiemen
- afstemindicator, alarmindicator, bioindicator, conjunctuurindicator, milieu-indicator, opvoerindicator, schakelindicator, stemmingsindicator, storingsindicator, waterstandsindicator
Afgeleide begrippen
- indicatorpapier
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord indicator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'indicator' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.