indicator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·di·ca·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord indicator indicatoren
indicators
verkleinwoord indicatortje indicatortjes

Zelfstandig naamwoord

indicator m

  1. verschijnsel dat op iets wijst, factor die iets aangeeft (b.v. een indicatielamp)
  2. getal dat een betrouwbare aanwijzing is voor de waarde van iets
  3. (economie) een meting, waarneming of statistiek die iets aangeeft
    • Het aantal nieuwe kleine bedrijfjes is een goede indicator van de te verwachten groei in werkgelegenheid. 
  1. (scheikunde) een stof die door een kleuromslag een verandering in de zuurgraad of de elektrochemische potentiaal aangeeft
    • Lakmoes is een van de bekendste indicators. 
Hyponiemen
  • afstemindicator, alarmindicator, bioindicator, conjunctuurindicator, milieu-indicator, opvoerindicator, schakelindicator, stemmingsindicator, storingsindicator, waterstandsindicator
Afgeleide begrippen
  • indicatorpapier
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord indicator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.