hooi
![](../I/m/Heuernte_Arlsdorf_Nussberg_01.jpg)
Het oogsten van hooi
Nederlands
Woordafbreking
- hooi
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gedroogd gras’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1050 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hooi | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
hooi o
- Elke handel in vee, voeder, mest, stro en hooi tussen de besmette streek en het gezonde deel was streng verboden.[2]
Hyponiemen
- hertshooi, pershooi
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. gedroogd gras
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hooien |
hooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hooien
- Ik hooi.
- gebiedende wijs van hooien
- Hooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hooien
- Hooi je?
Gangbaarheid
- Het woord hooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hooi' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "hooi" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- R. de Herdt, Bijdrage tot de geschiedenis van de veeteelt in Vlaanderen, inzonderheid tot de geschiedenis van de rundveepest, 1769-1785, 1970, p.74
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.