homoniem
Nederlands
Woordafbreking
- ho·mo·niem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijkluidend woord met verschillende betekenissen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- met het voorvoegsel homo- en met het achtervoegsel -oniem [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | homoniem | homoniemen |
verkleinwoord | homoniempje | homoniempjes |
Zelfstandig naamwoord
homoniem o
- (taalkunde) een woord dat hetzelfde wordt uitgesproken als een ander woord van dezelfde woordsoort, maar daarmee in betekenis verschilt
- (biologie) een wetenschappelijke naam met dezelfde spelling (dus bestaande uit dezelfde letters) als een andere wetenschappelijke naam, maar met een ander type (niet te verwarren met een isoniem)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- antoniem, heteroniem, holoniem, homograaf, homofoon, meroniem, metoniem, paroniem, synoniem, toponiem, troponiem
Vertalingen
1. een woord dat hetzelfde wordt uitgesproken als een ander woord maar in betekenis verschilt
stellend | |
---|---|
onverbogen | homoniem |
verbogen | homonieme |
partitief | homoniems |
Gangbaarheid
- Het woord homoniem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'homoniem' herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.