spoed

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoed
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘haast’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
  • Verwant
Engels: speed
enkelvoud meervoud
naamwoord spoed
verkleinwoord spoedje spoedjes

Zelfstandig naamwoord

spoed m

  1. de noodzaak tot het maken van haast
    • Daar is spoed bij. 
  1. (techniek) de afstand tussen twee punten van een schroefdraad die verschillen door één omwenteling
    • Deze schroef heeft niet de juiste spoed en past dus niet. 
  1. de afdeling in een ziekenhuis waar patiënten die snel hulp nodig hebben behandeld worden
    • Hij werd onmiddellijk naar de spoed gebracht. 
    • Jaarlijks belanden 12.000 Nederlandse kinderen van 0 tot 14 jaar op de spoed na een ongeluk met een speeltoestel.[3] 
Verwante begrippen
Synoniemen
  • [3] spoedafdeling, spoedeisende hulp
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
spoeden

spoed

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
    • Ik spoed. 
  2. gebiedende wijs van spoeden
    • Spoed! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
    • Spoed je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.