spoed
Nederlands
Woordafbreking
- spoed
Zelfstandig naamwoord
spoed m
- de noodzaak tot het maken van haast
- Daar is spoed bij.
- (techniek) de afstand tussen twee punten van een schroefdraad die verschillen door één omwenteling
- Deze schroef heeft niet de juiste spoed en past dus niet.
- de afdeling in een ziekenhuis waar patiënten die snel hulp nodig hebben behandeld worden
- Hij werd onmiddellijk naar de spoed gebracht.
- Jaarlijks belanden 12.000 Nederlandse kinderen van 0 tot 14 jaar op de spoed na een ongeluk met een speeltoestel.[3]
Synoniemen
- [3] spoedafdeling, spoedeisende hulp
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spoeden |
spoed
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
- Ik spoed.
- gebiedende wijs van spoeden
- Spoed!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
- Spoed je?
Gangbaarheid
- Het woord spoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spoed' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "spoed" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- spoed op website: Etymologiebank.nl
- Goed Gevoel, 12.000 kinderen naar spoed na ongeval in speeltuin, 6 augustus 2008
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.