gister

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gister    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈχɪstər/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɣɪstər/
Woordafbreking
  • gis·ter

Bijwoord

gister

  1. de laatste dag die voltooid is
    • Hij kwam gister langs. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ɣɪstɐ(r)/ (Etsbergs)

Bijwoord

gister

  1. gister

Zelfstandig naamwoord

gister o

  1. de vorige dag.
  1. «Dae koom 'd gistere
    Hij kwam de vorige dag.
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.