gehoor

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·hoor
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van horen met het voorvoegsel ge- [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gehoor -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gehoor o

  1. het systeem om te horen
    • Mijn opa's gehoor was erg slecht geworden. 
  1. publiek bij een uitvoering
Hyponiemen
  • pleeggehoor
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gehoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.