hearing

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hearing    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhirɪŋ/
Woordafbreking
  • hea·ring
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hoorzitting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hearing hearings
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hearing v / m [3]

  1. een zitting van (meestal) een overheidsinstelling, waarbij verschillende partijen en belanghebbenden hun mening kunnen geven

Gangbaarheid

  • Het woord hearing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
62 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak

Werkwoord

hearing

  1. onvoltooid deelwoord van hear

Zelfstandig naamwoord

hearing

  1. gerundium van hear
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.