hearing
Nederlands
Woordafbreking
- hea·ring
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hoorzitting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hearing | hearings |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
hearing v / m [3]
- een zitting van (meestal) een overheidsinstelling, waarbij verschillende partijen en belanghebbenden hun mening kunnen geven
Gangbaarheid
- Het woord hearing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hearing' herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.