dicht
Nederlands
Woordafbreking
- dicht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘nauw aaneensluitend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1286 [1]
- In de betekenis van ‘gedicht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dicht | dichten |
verkleinwoord | dichtje | dichtjes |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dicht | dichter | dichtst |
verbogen | dichte | dichtere | dichtste |
partitief | dichts | dichters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
dicht
- nauw aaneengesloten, zonder veel tussenruimte
- De bewolking is erg dicht.
- waar niets in of doorheen kan gaan, moeilijk doordringbaar
- De deur is dicht. Het dak is dicht. Na zes uur is de winkel dicht.
Antoniemen
- [2] ondicht, open
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [2] ondoordringbaar
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] Dicht bij het vuur zitten.
- Nauw bij iets betrokken zijn.
- [1] Dichter tot elkaar komen.
- Meer tot overeenstemming komen.
- [1] Dicht bij elkaar staand.
- [2] Mond dicht!
- Verzoek om iets geheim te houden.
- [2] Dicht bebouwd.
- [2] Een dicht woud.
Vertalingen
1. compact
2. gesloten
Bijwoord
dicht
- op compacte wijze
- Nederland en Vlaanderen zijn dicht bevolkte gebieden.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- dichtmaken, dichtdoen: Dat deed de deur dicht.
Gangbaarheid
- Het woord dicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dicht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.