cache
Nederlands
Woordafbreking
- cache
Woordherkomst en -opbouw
- van het Frans of Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cache | caches |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
cache v / m [1]
- (informatica) tijdelijk geheugen voor snelle toegang (tot schijfgegevens), cachegeheugen
Hyponiemen
- diskcache
Afgeleide begrippen
- cache-pot, cachegeheugen, cachepagina, cacheplek
Gangbaarheid
- Het woord cache staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cache' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Frans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
cacher |
cache
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van cacher
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van cacher
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van cacher
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
cachar |
cache
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cachar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cachar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cachar
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /kɛʃ/
Woordafbreking
- cache
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cache | cache |
genitief | cache | cachí |
datief | cachi | cachím |
accusatief | cachi | cache |
vocatief | cache | cache |
locatief | cachi | cachích |
instrumentalis | cachí | cachemi |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.