buurt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buurt    (hulp, bestand)
  • IPA: /byrt/
Woordafbreking
  • buurt
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stadsdeel of deel van dorp’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buurt buurten
verkleinwoord buurtje buurtjes

Zelfstandig naamwoord

buurt v/m

  1. een (deel van een) wijk
    • Deze buurt is zo'n honderd jaar geleden gebouwd. 
  1. de nabijheid
    • De bal is in de buurt van die auto gevallen. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • in de buurt blijven
niet ver weggaan
  • uit de buurt blijven
afstand bewaren
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord buurt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
buren

buurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buren
    • Jij buurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buren
    • Hij buurt. 
  3. verouderde gebiedende wijs meervoud van buren
    • Buurt! 
vervoeging van
buurten

buurt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van buurten
  2. gebiedende wijs van buurten
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.