bog

Angelsaksisch
Uitspraak
  • IPA: /bo:g/

Zelfstandig naamwoord

bōg o

  1. schouder
  2. tak


Deens
Uitspraak
  • IPA: [b̥ɔːˀw]
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

bog g

  1. boek
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bog     bogen     bøger     bøgerne  
genitief   bogs     bogens     bøgers     bøgernes  


Duits

Werkwoord

bog

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd van biegen
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd van biegen


Iers
Uitspraak
  • IPA: /bˠɔɡ/

Bijvoeglijk naamwoord

bog

  1. zacht
  2. los
  3. lauw
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
mannelijk vrouwelijk
nominatief bog bog boga
vocatief boig bog boga
genitief boig boige bog
datief bog bog boga
Vergrotende en overtreffende trap: boige
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.