blues

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blues
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘muzieksoort’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord blues -
verkleinwoord bluesje bluesjes

Zelfstandig naamwoord

blues v / m [3]

  1. (muziek) een melancholieke muziekstijl, ongeveer tussen 1860 en 1900 ontstaan, die oorspronkelijk werd beoefend door Amerikaanse negerslaven
    • Het meest veelzijdige festival van Rotterdam. Zo omschrijven de organisatoren van Werelds Delfshaven hun driedaagse evenement waarbij de Coolhavenkade verandert in een wereldplein met muziek variërend van Fado en afrogroove tot blues en het levenslied, afgewisseld met straattheater, poëzie, vertellingen, workshops én wereldse gerechten.[4] 
  1. droeve stemming
    • Nu Nederland niet meedoet aan het EK hebben veel voetballiefhebbers de EK-blues. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blues staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bluːs/
Woordafbreking
  • blues
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

blues o

  1. (muziek) blues; een melancholieke muziekstijl
  2. (dans) blues; een dansstijl meestal door Bluesmuziek begleid
  3. blues; droeve stemming
Verbuiging

Zelfstandig naamwoord

blues m onbezield

  1. (muziek) blues; een melancholieke muziekstijl
  2. (dans) blues; een dansstijl meestal door Bluesmuziek begleid
  3. blues; droeve stemming
Verbuiging
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.