blikken
Nederlands
Woordafbreking
- blik·ken
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
blikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord blik
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen | blikken |
Bijvoeglijk naamwoord
blikken
- van blik vervaardigd
- Er zat een blikken plaatje opgeschroefd.
- alsof van blik vervaardigd of afkomstig daarvan
- De toeter produceerde een schel blikken geluid.
Vertalingen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blikken |
blikte |
geblikt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
blikken
- inergatief in een bepaalde richting kijken
- Hij blikte even naar haar, maar moest snel zijn aandacht weer op het verkeer richten.
- inergatief schitteren
- een fraai blikkend scherp mes
Hyponiemen
- aanblikken, afblikken, doorblikken, inblikken, omblikken, rondblikken, terugblikken, verblikken
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- zonder blikken of blozen
doen als of je je niet schaamt of dat je iets verkeerds gedaan hebt
- Zonder blikken of blozen vertelde hij over zijn buitenechtelijke relatie met zijn baas.
Vertalingen
1. in een bepaalde richting kijken
Gangbaarheid
- Het woord blikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blikken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.