bevoorraden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bevoorraden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevoorraden | te bevoorraden | ||||||||
toekomend | zullen bevoorraden | te zullen bevoorraden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bevoorraad | te hebben bevoorraad | ||||||||
toekomend | bevoorraad zullen hebben | bevoorraad te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bevoorradend | bevoorraad | ev. bevoorraad | mv. verouderd bevoorraadt | bevoorrade | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bevoorraad | bevoorraadt | bevoorraadt | bevoorraadt | bevoorraadt | bevoorraden | bevoorraden | bevoorraden | |||
verleden (o.v.t.) | bevoorraadde | bevoorraadde | bevoorraadde | bevoorraadde | bevoorraadde | bevoorraadden | bevoorraadden | bevoorraadden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevoorraden | zult/zal bevoorraden | zult/zal bevoorraden | zult bevoorraden | zal bevoorraden | zullen bevoorraden | zullen bevoorraden | zullen bevoorraden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevoorraden | zou bevoorraden | zou(dt) bevoorraden | zoudt bevoorraden | zou bevoorraden | zouden bevoorraden | zouden bevoorraden | zouden bevoorraden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bevoorraad | hebt bevoorraad | hebt/heeft bevoorraad | hebt bevoorraad | heeft bevoorraad | hebben bevoorraad | hebben bevoorraad | hebben bevoorraad | |||
verleden (v.v.t.) | had bevoorraad | had bevoorraad | had bevoorraad | hadt bevoorraad | had bevoorraad | hadden bevoorraad | hadden bevoorraad | hadden bevoorraad | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevoorraad hebben | zal/zult bevoorraad hebben | zult/zal bevoorraad hebben | zult bevoorraad hebben | zal bevoorraad hebben | zullen bevoorraad hebben | zullen bevoorraad hebben | zullen bevoorraad hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevoorraad hebben | zou bevoorraad hebben | zou/zoudt bevoorraad hebben | zoudt bevoorraad hebben | zou bevoorraad hebben | zouden bevoorraad hebben | zouden bevoorraad hebben | zouden bevoorraad hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bevoorraad worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bevoorraad | er is bevoorraad | |||||||||
verleden | er werd bevoorraad | er was bevoorraad | |||||||||
toekomend | er zal bevoorraad worden | er zal bevoorraad zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bevoorraad worden | er zou bevoorraad zijn | |||||||||
lijdende vorm bevoorraad worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevoorraad worden | bevoorraad te worden | ||||||||
toekomend | bevoorraad zullen worden | bevoorraad te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bevoorraad zijn | bevoorraad te zijn | ||||||||
toekomend | bevoorraad zullen zijn | bevoorraad te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bevoorraad | wordt bevoorraad | wordt bevoorraad | wordt bevoorraad | wordt bevoorraad | worden bevoorraad | worden bevoorraad | worden bevoorraad | |||
verleden (o.v.t.) | werd bevoorraad | werd bevoorraad | werd bevoorraad | werdt bevoorraad | werd bevoorraad | werden bevoorraad | werden bevoorraad | werden bevoorraad | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevoorraad worden | zult bevoorraad worden | zult bevoorraad worden | zult bevoorraad worden | zal bevoorraad worden | zullen bevoorraad worden | zullen bevoorraad worden | zullen bevoorraad worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevoorraad worden | zou bevoorraad worden | zou/zoudt bevoorraad worden | zoudt bevoorraad worden | zou bevoorraad worden | zouden bevoorraad worden | zouden bevoorraad worden | zouden bevoorraad worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben bevoorraad | bent bevoorraad | bent/is bevoorraad | zijt bevoorraad | is bevoorraad | zijn bevoorraad | zijn bevoorraad | zijn bevoorraad | |||
verleden (o.v.t.) | was bevoorraad | was bevoorraad | was bevoorraad | waart bevoorraad | was bevoorraad | waren bevoorraad | waren bevoorraad | waren bevoorraad | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevoorraad zijn | zult bevoorraad zijn | zult bevoorraad zijn | zult bevoorraad zijn | zal bevoorraad zijn | zullen bevoorraad zijn | zullen bevoorraad zijn | zullen bevoorraad zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevoorraad zijn | zou bevoorraad zijn | zou/zoudt bevoorraad zijn | zoudt bevoorraad zijn | zou bevoorraad zijn | zouden bevoorraad zijn | zouden bevoorraad zijn | zouden bevoorraad zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich bevoorraden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | bevoorraad me | wij, we | bevoorraden ons | ik | bevoorraadde me | wij, we | bevoorraadden ons | ik | zal me bevoorraden | wij, we | zullen ons bevoorraden |
2 | jij, je | bevoorraadt je | jullie | bevoorraden je | jij, je | bevoorraadde je | jullie | bevoorraadden je | jij, je | zal, zult je bevoorraden | jullie | zullen je bevoorraden |
u | bevoorraadt zich/u | u | bevoorraadt zich/u | u | bevoorraadde zich/u | u | bevoorraadde zich/u | u | zult zich/u bevoorraden | u | zult zich/u bevoorraden | |
gij, ge | bevoorraadt u | gij, ge, gijlieden | bevoorraadt u | gij, ge | bevoorraadde u | gij, ge, gijlieden | bevoorraadde u | gij, ge | zult u bevoorraden | gij, ge gijlieden | zult u bevoorraden | |
3 | hij, zij, het | bevoorraadt zich | zij, ze | bevoorraden zich | hij, zij, het | bevoorraadde zich | zij, ze | bevoorraadden zich | hij, zij, het | zal zich bevoorraden | zij, ze | zullen zich bevoorraden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich bevoorradend | zich bevoorraad hebben | bevoorraad u/je , bevoorraadt je | bevoorrade zich |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.