beladen
![](../I/m/Komo%C5%99any%2C_nakl%C3%A1d%C3%A1n%C3%AD_substr%C3%A1tu_(01).jpg)
Een vrachtauto beladen.
Nederlands
Woordafbreking
- be·la·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beladen |
belaadde |
beladen |
zwak -d
gemengd |
volledig |
Werkwoord
beladen
- overgankelijk een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
- Zij belaadden snel het schip, zodat het zijn reis kon aanvaarden.
Vertalingen
1. een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
stellend | |
---|---|
onverbogen | beladen |
verbogen | beladen |
Bijvoeglijk naamwoord
beladen
- waarover al veel te doen geweest is, waarover met veel gevoelens wordt gedacht en gesproken
- Dat is een beladen onderwerp.
Werkwoord
Woordherkomst en -opbouw
- vervoeging van beladen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van |
---|
beladen |
beladen
- voltooid deelwoord van beladen
Gangbaarheid
- Het woord beladen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beladen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.