basis
Nederlands
Woordafbreking
- ba·sis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grondslag’ voor het eerst aangetroffen in 1618 [1]
- via Latijn basis "grondslag" van Oudgrieks βάσις "schrede, fundament" [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basis | bases, basissen |
verkleinwoord | basisje | basisjes |
Zelfstandig naamwoord
basis v
- Als de basis goed is kan iets best tot een goed einde komen.
- (militair) militaire nederzetting
- Een legeronderdeel is gehuisvest in een basis.
- (bouwkunde) datgene waarop een lichaam steunt of rust, grondvlak, fundament, fundering
- Hoewel de de basis van een gebouw niet of nauwelijks ziet is het wel van het grootste belang.
- (wiskunde) grondvlak of grondlijn van een wiskundige figuur
- De oppervlakte van een driehoek is basis maal halve hoogte.
- (wiskunde) grondgetal van een talstelsel
- 10 is de basis van het tientalligstelsel.
- (sport) spelersgroep die aan een wedstrijd begint
- Hij zit in de basis van het eerste elftal.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
3. fundament
Gangbaarheid
- Het woord basis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'basis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Indonesisch
Woordafbreking
- ba·sis
Woordherkomst en -opbouw
- Het is één van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.