basis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  basis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbasɪs/
Woordafbreking
  • ba·sis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basis bases, basissen
verkleinwoord basisje basisjes

Zelfstandig naamwoord

basis v

  1. grondslag
    • Als de basis goed is kan iets best tot een goed einde komen. 
  1. (militair) militaire nederzetting
    • Een legeronderdeel is gehuisvest in een basis. 
  1. (bouwkunde) datgene waarop een lichaam steunt of rust, grondvlak, fundament, fundering
    • Hoewel de de basis van een gebouw niet of nauwelijks ziet is het wel van het grootste belang. 
  1. (wiskunde) grondvlak of grondlijn van een wiskundige figuur
    • De oppervlakte van een driehoek is basis maal halve hoogte. 
  1. (wiskunde) grondgetal van een talstelsel
    • 10 is de basis van het tientalligstelsel. 
  1. (sport) spelersgroep die aan een wedstrijd begint
    • Hij zit in de basis van het eerste elftal. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord basis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord basis basisse

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. basis


Engels

enkelvoud meervoud
basis bases

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. draagvlak


Indonesisch

Woordafbreking
  • ba·sis
Woordherkomst en -opbouw
  • Het is één van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. basis
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.