fundament

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fundament    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌfʏndaˈmɛnt/
Woordafbreking
  • fun·da·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grondslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fundament fundamenten
verkleinwoord fundamentje fundamentjes

Zelfstandig naamwoord

fundament o

  1. de basis waarop een huis wordt gebouwd
    • Het fundament was verzakt dus kwamen er diverse scheuren in de muren. 
  1. de basis waarop verder gewerkt kan worden
    • Het fundament is gelegd door hier de uitgangspunten van deze opdracht te bespreken. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord fundament staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.