fundament
Nederlands
Woordafbreking
- fun·da·ment
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grondslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fundament | fundamenten |
verkleinwoord | fundamentje | fundamentjes |
Zelfstandig naamwoord
fundament o
- de basis waarop een huis wordt gebouwd
- Het fundament was verzakt dus kwamen er diverse scheuren in de muren.
- de basis waarop verder gewerkt kan worden
- Het fundament is gelegd door hier de uitgangspunten van deze opdracht te bespreken.
Gangbaarheid
- Het woord fundament staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fundament' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.