strip
Nederlands
Woordafbreking
- strip
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘(metalen) strook’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strip | strips |
verkleinwoord | stripje | stripjes |
Zelfstandig naamwoord
strip m
- (kunst) een boek met een verhaal in beeldvorm
- De strip was nieuw voor Jan.
- (metallurgie) een (metalen) strook
- De smid maakte de strip van restmateriaal.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een boek met een verhaal in beeldvorm
Werkwoord
vervoeging van |
---|
strippen |
strip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strippen
- Ik strip.
- gebiedende wijs van strippen
- Strip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strippen
- Strip je?
Gangbaarheid
- Het woord strip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'strip' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.