uitkleden
Nederlands
Woordafbreking
- uit·kle·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en kleden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitkleden |
kleedde uit |
uitgekleed |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitkleden
- wederkerend zich ~ de eigen kleding afnemen
- Hij had zich net uitgekleed om naar bed te gaan.
- overgankelijk van kleding ontdoen
- Zij kleedde haar kindje uit en legde hem in zijn bedje.
- overgankelijk overdrachtelijk iemand financieel zwaar benadelen
- Hij werd door die woekeraar helemaal uitgekleed.
Gangbaarheid
- Het woord uitkleden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitkleden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.