ablaut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ablaut    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈɑp.lʌʊ̯t/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈɑp.lɔʊ̯t/
    • (Limburg): /ˈɑb.laʊ̯t/
Woordafbreking
  • ab·laut
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘regelmatige klankwisseling’ voor het eerst aangetroffen in 1846 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ablaut ablauten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ablaut m

  1. (taalkunde) een in zeer oude tijd tot stand gekomen regelmatige klinkerafwisseling
    • De Nederlandse sterke werkwoorden vertonen klinkerafwisselingen die teruggaan op de Indo-Europese ablaut. 
  1. (historische taalkunde) een in zeer oude tijd tot stand gekomen regelmatige klinkerafwisseling in het Indo-Europees
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ablaut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
15 %van de Nederlanders;
18 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ablaʊ̯̯t/
Woordafbreking
  • ab·laut
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse zelfstandig naamwoord Ablaut

Zelfstandig naamwoord

ablaut m onbezield

  1. (taalkunde) ablaut
Verbuiging
Synoniemen
  • střída v
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.