uitverkoop
Nederlands
Woordafbreking
- uit·ver·koop
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en verkoop ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitverkoop | uitverkopen |
verkleinwoord | uitverkoopje | uitverkoopjes |
Zelfstandig naamwoord
uitverkoop m [1]
- een gelegenheid waarbij tegen gereduceerde prijzen de oude voorraad aan de man gebracht wordt
- Ze houden daar morgen uitverkoop.
Hyponiemen
- liquidatie-uitverkoop, opheffingsuitverkoop, opruimingsuitverkoop, winteruitverkoop, zomeruitverkoop
Afgeleide begrippen
- uitverkoopprijs, uitverkoopsprijs, uitverkoopswet, uitverkoopwet
Gangbaarheid
- Het woord uitverkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitverkoop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitverkopen |
uitverkoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitverkopen
- ... dat ik uitverkoop.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.