aanhankelijk
Nederlands
Woordafbreking
- aan·han·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van aanhang (stam van het werkwoord aanhangen) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanhankelijk | aanhankelijker | aanhankelijkst |
verbogen | aanhankelijke | aanhankelijkere | aanhankelijkste |
partitief | aanhankelijks | aanhankelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanhankelijk
- De kat was erg aanhankelijk.
- niet zelfstandig
- Het onzekere meisje was heel aanhankelijk naar haar vriend, ze kon nog geen dag zonder hem.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aanhankelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanhankelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.