aanbeveling

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·be·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbeveling aanbevelingen
verkleinwoord aanbevelinkje aanbevelinkjes

Zelfstandig naamwoord

aanbeveling v [1]

  1. het aanbevelen
    • De leraar gaf de slimme leerling de aanbeveling om vooral door te gaan met studeren. 
  1. verklaring waardoor men aanbeveelt
    • (bedrijf) Na een jaar heel hard en goed werken kreeg de ontslagen werknemer een goede aanbeveling van zijn chef.  
  1. recommandatie
    • - Op aanbeveling van zijn oom kreeg zijn neefje de baan in het familie bedrijf. 
    • - Het verdient aanbeveling om te stoppen met roken. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanbeveling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord aanbeveling aanbevelings
aanbevelinge

Zelfstandig naamwoord

aanbeveling

  1. aanbeveling
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.