aanbeveling
Nederlands
Woordafbreking
- aan·be·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanbevelen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbeveling | aanbevelingen |
verkleinwoord | aanbevelinkje | aanbevelinkjes |
Zelfstandig naamwoord
aanbeveling v [1]
- het aanbevelen
- De leraar gaf de slimme leerling de aanbeveling om vooral door te gaan met studeren.
- verklaring waardoor men aanbeveelt
- (bedrijf) Na een jaar heel hard en goed werken kreeg de ontslagen werknemer een goede aanbeveling van zijn chef.
- recommandatie
- - Op aanbeveling van zijn oom kreeg zijn neefje de baan in het familie bedrijf.
- - Het verdient aanbeveling om te stoppen met roken.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aanbeveling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanbeveling' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.