studeren
Nederlands
Woordafbreking
- stu·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leren’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van het Latijnse studēre met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
studeren |
studeerde |
gestudeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
studeren
- overgankelijk (onderwijs) het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid
- Jan studeert in Groningen.
- inergatief het zich concentreren op een bepaalde lesstof om zich deze eigen te maken
- Je moet Jan niet storen want hij zit te studeren.
Afgeleide begrippen
- [2] bestuderen
Hyponiemen
- afstuderen, bestuderen, doorstuderen, instuderen, telestuderen
Vertalingen
1. het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid
Gangbaarheid
- Het woord studeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'studeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.