Kriegsmarine

De Kriegsmarine was de Duitse naam voor de Duitse zeemacht van 1935 tot 1945. De marine heette sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog Reichsmarine, de opvolger van de in 1898 door Alfred von Tirpitz opgerichte Kaiserliche Marine. Hij bleef opperbevelhebber tot 1918.

Kriegsmarine
Kriegsmarine Vlag 1935-45
Oprichting1 juni 1935
Ontbinding8 mei 1945
Land Nazi-Duitsland
Onderdeel van Wehrmacht
TypeMarine
Aantal648.443 (1 mei 1943)[1]
1,500.000 (1939-1945)[2]
VeldslagenSpaanse Burgeroorlog
Tweede Wereldoorlog
CommandantenErich Raeder (1928-1943)
Karl Dönitz (1943-1945)
Hans-Georg von Friedeburg
(1-23 mei 1945)
Walter Warzecha
(22 mei-23 juli 1945)
Kriegsmarine Vlag 1933-35

Tussen 1918 en 1933 werd de Reichsmarine ontbonden en van praktisch al haar grotere oorlogsschepen ontdaan. De Reichsmarine mocht tijdens deze periode alleen een kustwacht-functie vervullen. Weliswaar behield Duitsland enkele slagschepen van voor het Dreadnought-tijdperk, enkele monitors en een klein aantal torpedojagers, waarmee het maar net deze functie kon vervullen. U-boten en aanverwante schepen werden zonder meer verboden. Ook mocht de marine niet meer dan 100.000 man tellen.

Toen Adolf Hitler in 1933 aan de macht kwam werd de Kriegsmarine weer opgebouwd en werd admiraal Erich Raeder de nieuwe opperbevelhebber. Na diens ontslag, begin 1943, werd Karl Dönitz bevelhebber. De Kriegsmarine was tijdens deze periodes een van de onderdelen van de Wehrmacht. In die periode groeide de marine weer uit tot een geduchte zeemacht.

Voor de Eerste Wereldoorlog

Duitsland had voor 1900, in tegenstelling tot omringende Europese landen nauwelijks een marine. Hiervoor waren twee redenen. Duitsland had bijna geen koloniën waardoor het ook geen marine nodig had om de aanvoerroutes te beschermen. Een tweede reden was dat Duitsland honderden jaren lang opgedeeld was in allerlei koninkrijkjes, waarvan er slechts een paar aan de kust lagen en die waren te klein om een echte marine op te kunnen bouwen.

Toen Otto von Bismarck in 1860 begon om de invloed van Pruisen uit te breiden, ten koste van Oostenrijk, werd het noodzakelijk voor het in 1871 opgerichte Duitse Keizerrijk om zelf een marine te bouwen, des te meer omdat het keizerrijk in deze periode zeer lucratieve handelscontracten aanging met grote zeevarende naties zoals Italië en Spanje. Hierdoor begon Duitsland met het opbouwen van een handelsvloot die naar de Filipijnen of China voer.

Rond 1890 begonnen er ernstige politieke spanningen te ontstaan tussen Groot-Brittannië en Duitsland, aangezien Groot-Brittannië de grootste en zwaarst bewapende zeevarende natie op aarde was, besloot de regerende keizer Wilhelm II in snel tempo een marine op te bouwen.

De Kaiserliche Marine

Alfred von Tirpitz, admiraal van de Kaiserliche Marine.

Alfred von Tirpitz, een voormalig reder uit de koopvaardijwereld, werd in 1897 minister en opperbevelhebber van de marine. Zijn taak werd het de Duitse vloot op een niveau te brengen waarop het kon rivaliseren met de belangrijkste zeemogendheden. In 1900 werd zijn vlootwet aangenomen door de Rijksdag en vanaf dat jaar begon de snelle opbouw van de Hochseeflotte.

Tot 1906 waren de pantserschepen van de zeemachten voorzien van kanonnen van meerdere kalibers, die nog door geschutpoorten vuurden. De grootste schepen hadden aan dek nog twee of vier kanonnen van een zwaar kaliber. Toen de Duitse marine enkele van deze schepen had aangekocht, kwam de Britse marine in 1906 met een geheel nieuw scheepstype, de Dreadnought. Dit schip was groter, sneller en zwaarder gepantserd dan zijn tijdgenoten en voerde tien kanonnen van eenzelfde zwaar kaliber in vijf draaibare geschutkoepels. Het concept was dermate vernieuwend dat men vanaf die tijd sprak van Dreadnought-type slagschepen (of kortweg: Dreadnoughts) en pre-Dreadnoughts.

De dreadnought werd al spoedig het hoogste militaire statussymbool. Elk land met enige ambitie wilde ze gaan bouwen of kopen, tot in Turkije en Zuid-Amerika aan toe. Dit opende de weg naar een wapenwedloop ter zee, die de wereld nog niet eerder had gezien. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, in 1914, had het Verenigd Koninkrijk deze wedren gewonnen. Het land had twintig dreadnoughts, twaalf slagkruisers, 39 oudere pantserschepen en twaalf dreadnoughts in aanbouw. Duitsland stelde daar dertien dreadnoughts (en zeven in aanbouw), zes slagkruisers en 22 pantserschepen tegenover. In het voordeel van Duitsland evenwel, was dat de Britten hun zeemacht moesten verdelen over de hele wereld. Op de Noordzee evenaarden de rivalen elkaar.

Admiraal Tirpitz had, op organisatorisch gebied, een waar huzarenstukje afgeleverd: hij was in staat geweest om in minder dan twintig jaar een marine op te bouwen met meer dan driehonderd grote oorlogsschepen.

De Eerste Wereldoorlog

De gehavende Seydlitz na de zeeslag bij Jutland

Hoewel enkele eskaders der beide vloten meermaals in kleinere zeeslagen tegenover elkaar stonden, kwam het nooit tot een beslissende zeeslag tussen de Britten en de Reichsmarine. De Duitse bevelhebbers wilden liever niet riskeren dat ze bij een slag hun kapitale eenheden zouden verspelen en hielden ze dan ook meer binnengaats. Pas in 1917 was het zover, dat de beide slagvloten slaags raakten, na het incident bij Doggersbank, kort daarna gevolgd door de zeeslag bij Jutland. Hoewel de Duitsers er enkele oorlogsbodems bij inschoten (waaronder de SMS Pommern en SMS Blücher), haalden ze een duidelijke overwinning.

De bevelhebbers zagen dit echter anders; de oorlogskansen waren snel aan het keren, dus wilde men de schepen weer thuis hebben. In 1918, als Duitsland de oorlog definitief heeft verloren, werden de schepen door admiraal Reuter naar zee geleid. Maar waar men een vloot verwachtte die strijdend ten onder zou gaan, stoomden de schepen in kiellinie naar Scapa Flow om daar in ballingschap te gaan. Uiteindelijk wiste men deze schande uit door in de Britse haven op spectaculaire wijze zelf de schepen tot zinken te brengen en nagenoeg alle kapitale oorlogsbodems verdwenen half of geheel in het diepe water van Scapa Flow.

Het interbellum

Na het einde van de Eerste Wereldoorlog werden de Duitse oorlogsschepen opgebracht naar de Britse marinebasis Scapa Flow. In afwachting van een akkoord brachten de Duitsers hier echter op 21 juni 1919 zelf hun slagschepen tot zinken.

De nieuwe Reichsmarine werd daarna nog teruggebracht tot zes pre-dreadnought pantserschepen, zes lichte kruisers en twaalf torpedobootjagers. Onderzeeboten waren verboden. De kruisers en de pantserschepen mochten pas na twintig jaar vervangen worden en vervangende pantserschepen mochten de 10.000 ton niet te boven gaan. Nieuwe kruisers mochten zelfs niet boven de 6.000 ton komen, torpedobootjagers waren beperkt tot 800 en torpedoboten tot 200 ton. Veel meer dan een beperkte kustverdedigingstaak was met deze vloot niet mogelijk.

Ruim vijftien jaar accepteerde Duitsland dit verbod. Met de machtsovername van Hitler in 1933 traden echter de eerste veranderingen op. Er werden plannen gesmeed om de marine flink uit te breiden en ook weer om onderzeeboten te gaan produceren. De Reichsmarine werd in 1935 omgedoopt tot Kriegsmarine. Nog in juni van datzelfde jaar kwam het Brits-Duitse vlootverdrag tot stand, volgens welke het aan Duitsland weer werd toegestaan slagschepen en onderzeeboten te bouwen en de marine tot 35% van de sterkte van de Royal Navy uit te breiden. Hiermee kwam in feite een einde aan het Verdrag van Versailles. Het tempo waarin daarna nieuwe slagschepen en onderzeeboten van stapel liepen toonde niet alleen aan dat de nieuwe scheepsontwerpen al klaar lagen voordat het verdrag tot stand kwam, maar dat sommige schepen zelfs al in aanbouw waren.

Binnen drie jaar nadat Hitler aan de macht was gekomen beschikte Duitsland weer over een effectieve marine. Door de slechte economie, waardoor veel koopvaardijmaatschappijen failliet waren gegaan, was het bovendien niet moeilijk om ervaren zeelui te rekruteren.

Z-Plan

Erich Raeder

Erich Raeder, een admiraal uit de Eerste Wereldoorlog, werd door Hitler benoemd tot Großadmiral en was hiermee de opperbevelhebber van de marine. Karl Dönitz, een onderzeebootkapitein uit de Eerste Wereldoorlog, werd benoemd tot opperbevelhebber van de U-booteenheid en hoofdadviseur. Aan hen was de taak om de marine vorm te geven, zij moesten bepalen welke schepen de marine nodig had en hoe de strategie zou worden vastgesteld. Raeder en Dönitz stelden twee mogelijke scenario's voor: eentje dat op lange termijn zou lopen, en eentje dat een volledige uitbouw tegen 1948 vooropstelde. Het tweede scenario werd tot plan van aanpak gekozen en Z-Plan genoemd.

Opbouw van de vloot volgens Z-Plan

Omdat de Duitse marine zeer gericht was op expansie moest deze snel en over lange afstanden kunnen opereren. Hiervoor waren vliegdekschepen noodzakelijk. Het Duitse plan was om negen stuks te bouwen. Vanaf deze vliegdekschepen zouden vliegtuigen de wateren verkennen en diep in het vijandige grondgebied bombarderen.
Na deze bombardementen zouden landingsvaartuigen vanuit schepen naar de kust varen om daar elitesoldaten van de Waffen-SS aan land te zetten. Voor deze missies waren 28 transportschepen nodig met 200 landingsvaartuigen. Hiermee was het Z-plan al een eerste keer in strijd met het Verdrag van Versailles.

Om alle vijandige schepen uit de eigen wateren te weren had men grote oorlogsschepen nodig. Z-Plan vroeg om ruim 30 zware en lichte kruisers. Om alle gevechtsmissies te coördineren werden slagschepen gebruikt. Ieder zeegebied had een slagschip met een admiraal aan boord. Deze slagschepen waren een soort drijvende hoofdkwartieren van waaruit aanvallen werden georganiseerd en aangevoerd. Zo had men één slagschip voor de Noordelijke IJszee, een voor de Noordzee, een voor het westelijk deel van de Atlantische Oceaan, een voor het zuidelijk deel en een voor de Middellandse Zee. In totaal voorzag men veertien slagschepen van vier verschillende tonnages. Dit was een tweede inbreuk op het Verdrag van Versailles.

Als eenmaal alle benodigde gebieden in samenwerking met de Luftwaffe en Wehrmacht waren veroverd, moesten de landen bewaakt worden.

Bewaken van de kusten

De wateren rondom de veroverde gebieden zouden worden bezaaid met zeemijnen. Hiervoor waren ongeveer twintig mijnenleggers nodig. Mocht een schip toch door de barrière van zeemijnen komen dan zou het worden aangevallen door patrouillerende oorlogsschepen of vliegtuigen. Net als bij de uitbouw van de zwaardere eenheden was ook dit deel van het plan in strijd met de bepalingen van het Verdrag van Versailles.

Onderscheppen van transportlijnen

Bij het veroveren van andere landen moesten de landen zo veel mogelijk economisch lam gelegd worden. Op advies van Karl Dönitz besloot men dit volledig over te laten aan de U-boot marine. Al in de Eerste Wereldoorlog, toen de U-boot nog een experimenteel wapen was, werd duidelijk dat stiekeme aanvallen met U-boten uiterst efficiënt waren door hun onvoorspelbaarheid. De Kriegsmarine was de eerste marine ter wereld die de onderzeeboot optimaal benutte. De enige echte taak van de onderzeeboten was om vijandige transportschepen op te sporen en ze te vernietigen met torpedo's. Z-Plan vereiste ruim 300 U-boten. Volgens het Verdrag van Versailles was het Duitsland evenwel verboden een onderzeebootwapen te bezitten.

Beschermen van transportlijnen

Duitsland moest natuurlijk ook zelf transportlijnen hebben. Om de transportlijnen zo efficiënt en schadeloos mogelijk te laten verlopen voeren Duitse vrachtschepen nooit solitair maar altijd in grote konvooien. Deze konvooien werden altijd bewaakt door flottiljefahrzeugen (fregatten). Deze kleine maar zwaarbewapende oorlogsschepen voeren als een muur om de konvooien heen. Kleinere konvooien werden bewaakt door korvetten, kleinere versies van fregatten.
Om de wateren preventief te zuiveren van vijandige schepen die een bedreiging vormden voor de transportlijnen werden zerstörers (destroyers/torpedobootjagers) ingesteld. Dit waren snelle zwaarbewapende oorlogsschepen die wateren afzochten op zoek naar vijandige onderzeeboten, torpedoboten en vliegtuigen. Dönitz en Raeder bestelden voor hun Z-Plan ruim tweehonderd vrachtschepen, zestig korvetten, veertig fregatten en 35 destroyers.

Uiteindelijk vereiste Z-Plan zo'n 800 schepen en ruim 200.000 manschappen. De totale begroting koste zo'n 33 miljard Reichsmark, destijds een waanzinnig groot geldbedrag.

De uitvoering van Z-Plan

Bij een volledige uitvoering van het Z-Plan zou Duitsland de sterkste marine ter wereld hebben gehad, wat dan het verloop van de oorlog kon hebben bepaald. Hitler was zeer onder de indruk van Z-Plan, maar kon het niet uitvoeren. Er was te weinig geld en de landmacht vereiste al zoveel manschappen dat er onvoldoende overbleef voor de marine. Het gerucht gaat ook dat Hitler meer bevriend was met Hermann Göring (opperbevelhebber van de Luftwaffe) waardoor hij meer geld wilde uitgeven aan Luftwaffe dan aan de marine van Räeder. ("Op een tank ben ik een krijger, in een vliegtuig een engel, op een schip ben ik een bangerd.") Ook had men te weinig tijd: toen de oorlog in september 1939 al uitbrak was marine slechts voor 30% opgebouwd. Räeder had geen andere keus dan zich te behelpen en gedurfde strategieën uit te tekenen.

De schepen van de Kriegsmarine

De Tirpitz

De Kriegsmarine wist van de geplande negen vliegdekschepen slechts één daadwerkelijk te bouwen. Dit was de Graf Zeppelin, een schip dat door gebrek aan geld of door desinteresse van het opperbevel, nooit met vliegtuigen is uitgerust. Het schip heeft de gehele oorlog voor anker gelegen en werd aan het einde van de oorlog tot zinken gebracht in Stettin. De tweede, Flugzeugträger B, werd nooit afgebouwd.

De Kriegsmarine beschikte over slechts zeven van de veertien geplande slagschepen. Dit waren:

  1. De Bismarck (op Tirpitz na grootste Duitse slagschip, vlaggenschip op de Atlantische oceaan), een slagschip,
  2. De Tirpitz (iets langer zusterschip van de Bismarck, vlaggenschip op noordelijke IJszee), een slagschip;
  3. Scharnhorst (vlaggenschip op de Noordzee), een slagkruiser met het pantser van een slagschip;
  4. Gneisenau (identiek zusterschip van de Scharnhorst, vlaggenschip op de wateren rondom Groot-Brittannië), een slagkruiser met het pantser van een slagschip;
  5. Graf Spee (vlaggenschip zuidelijk deel van de Atlantische oceaan, nabij Zuid-Amerika en Caribisch gebied) een vestzakslagschip of pantserkruiser,
  6. Admiral Scheer (vlaggenschip voor de westelijke kust van Afrika), vestzakslagschip of pantserkruiser,
  7. Lützow (voor de Middellandse Zee), vestzakslagschip of pantserkruiser en voorheen bekend als 'Deutschland'.

Van de geplande dertig kruisers werden slechts drie zware en zes lichte kruisers gebouwd:

  1. Admiral Hipper
  2. Blücher
  3. Prinz Eugen
  4. Seydlitz (nooit afgebouwd; in 1945 opgeblazen)
  5. Lützow (nooit afgebouwd)

Lichte kruisers:

  1. Emden
  2. Nürnberg
  3. Leipzig
  4. Königsberg
  5. Karlsruhe
  6. Köln

De U-boot marine daarentegen was wel volledig volgens de planning opgebouwd. Bij aanvang van de oorlog waren er ruim 300 onderzeeboten, tijdens de oorlog kwamen daar nog eens 500 bij. In totaal heeft Duitsland meer dan 800 (1200) U-boten gehad. Nimmer heeft een marine zo'n grote onderwatervloot gehad.

Deze U-boten waren doorheen de oorlog in volgende klassen onderverdeeld:

Inzet van de oppervlakteschepen van de Kriegsmarine tijdens de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Kriegsmarine ingezet bij diverse militaire operaties over heel de wereld. De Kriegsmarine werd voor het eerst op grote schaal ingezet in de Operatie Weserübung, waarbij de Kriegsmarine meteen al zware verliezen leed. Daartoe behoorden de splinternieuwe zware kruiser Blücher, de kruisers Köln en Karlsruhe en 10 grote torpedobootjagers. De eigen torpedo's bleken door een fout in het ontstekingsmechanisme niet te werken, waardoor veel Britse schepen aan torpedering ontsnapten.

Van juni 1940 tot het einde van de oorlog heeft Duitsland weinig gebruikgemaakt van haar Kriegsmarine. Veel schepen liepen op diverse missies zware averij op en moesten daardoor voor lange tijd de werf in. Werftijden van een half tot een heel jaar waren daarbij meer regel dan uitzondering. Ter vergelijking: bij de geallieerden werd een schip, wanneer dat nodig was, vaak in een paar dagen gerepareerd. Hitler was bijzonder bezorgd over zijn kapitale schepen, waardoor ze vaak ook niet werden ingezet. In het geval van de Bismarck en de Scharnhorst is dat uiteindelijk wel gebeurd, maar beide schepen werden tot zinken gebracht.

In 1941 was de Kriegsmarine van de verliezen rond Noorwegen hersteld en voerde met de Scharnhorst, Gneisenau, Admiral Hipper en de Admiral Scheer succesvolle raids uit op de Atlantische Oceaan, waarbij meer dan veertig geallieerde schepen tot zinken werden gebracht.

In mei werden het nieuwe slagschip Bismarck en de nieuwe zware kruiser Prinz Eugen ingezet om het succes van de vier andere "raiders" nog te vergroten. Vrijwel onmiddellijk werd de hele Britse Home Fleet gealarmeerd en massaal ingezet om de Bismarck te beletten de Oceaan te bereiken. De Bismarck wist in een duel met zijn eerste twee grote tegenstanders de verouderde grote slagkruiser Hood te vernietigen en het eveneens gloednieuwe slagschip Prince of Wales zo zwaar te beschadigen, dat het zich uit het gevecht moest terugtrekken. Op zich was dit een staaltje van ongeëvenaarde precisie en vuurkracht. Aangezien ook de Bismarck door een granaat van de Prince of Wales getroffen was, waardoor een deel van de brandstof verloren ging, moest het schip zijn missie afbreken. De Bismarck zou op zijn terugtocht waarschijnlijk ontsnapt zijn, als de Duitse eskader commandant geen lange berichten naar het hoofdkwartier van de marine verstuurd had. Hierdoor kon de Bismarck door de Britten gepeild worden. De Britten zetten hun enige in de buurt varende vliegkampschip in en wisten bij slecht zicht een enkele, maar wel bijzonder fatale torpedotreffer te plaatsen en een der beide roeren te ontzetten. Daarna kon de Bismarck niet meer aan zijn achtervolgers ontkomen en ondervond het in het eindgevecht bij de beschieting veel nadeel van het geblokkeerde roer. De Bismarck kreeg in het laatste en beslissende gevecht tegen twee andere Britse slagschepen en drie kruisers twaalf minuten na opening van het duel als eerste een treffer. Deze schakelde beide voorste zware geschuttorens uit en daarna was het nog een kwestie van eenzijdig incasseren. Na een half uur was de bewapening van de Bismarck volledig uitgeschakeld en de bovenbouw, met name de brug, zwaar getroffen. De Britten schoten daarna nog een half uur op korte afstand door totdat, al hun granaten verschoten waren en hun brandstof bijna op was. Uiteindelijk konden de Britten de buitenste pantsergordel met slechts vier van alle afgeschoten granaten doorboren. Hierdoor sneuvelden wel veel bemanningsleden van de Bismarck die benedendeks beschutting zochten voor de storm van granaten. Geen van de dozijnen daarna afgevuurde torpedo's veroorzaakte ook maar enige schade of wist het citadelpantser te beschadigen. De Bismarck bleek door zijn werkelijk voortreffelijke pantsering en zeer vakkundige ontwerp werkelijk onzinkbaar, een unieke situatie. De Duitsers brachten hun schip uiteindelijk zelf tot zinken en 2100 bemanningsleden van de Bismarck kwamen om, hoewel meer dan 1000 van hen het zinkende schip wisten te verlaten. De Britten kenden geen genade na het verlies van hun Hood en lieten de meeste Duitsers in de oceaan achter.

In 1942 kreeg de Gneisenau na een zeer geslaagde ontsnapping door Het Kanaal een treffer van een zware bom op de voorste geschuttoren die met het hele voorschip uitbrandde. Daarna zou de Gneisenau van 38 cm geschut worden voorzien. Door de weinig succesvolle acties einde 1942 van de grote Duitse schepen (Lützow en Admiral Hipper) om konvooien naar Moermansk te onderscheppen, besloot Hitler dat de rol van de oppervlaktevloot uitgespeeld was en werden alle resterende zes grote schepen in reserve geplaatst. De verbouw aan de Gneisenau werd gestaakt en het schip werd aan het einde van de oorlog in Gotenhafen (Gdynia) door de Duitsers tot zinken gebracht.

De Scharnhorst kreeg op zijn laatste missie in extreem slechte weersomstandigheden een fatale treffer op zijn belangrijkste radar en vervolgens na een urenlang duel met vele tegenstanders bij zijn vlucht op extreme afstand (28 kilometer) in het donker van de poolnacht een treffer op de naad tussen het pantserdek en het citadelpantser in de boilerruimte. Daarna konden de Britten het schip inhalen en het karwei afmaken. De zeer ervaren bemanning van de Scharnhorst vocht lang tegen een modern slagschip, vier kruisers en een dozijn torpedobootjagers terug, totdat letterlijk de laatste granaat verschoten was en Britten het schip van alle kanten konden torpederen. 1900 bemanningsleden stierven in de ijskoude poolzee. In het gevecht met de Scharnhorst waren de Britten in staat met behulp van radar in het duister van de poolnacht op grote afstand op de Scharnhorst te vuren, andersom was de Scharnhorst hier niet toe in staat.

Gedurende 1944 werd de laatste gigant, de Tirpitz, voortdurend uit de lucht aangevallen en werd het schip herhaaldelijk zwaar beschadigd. In november 1944 wisten de Lancasters met de "earthquake" Tallboys de Tirpitz te laten kapseizen. 1000 bemanningsleden zaten in de romp opgesloten en kwamen om.

Aan het einde van de oorlog waren de zware kruisers Prinz Eugen, Admiral Hipper en de vestzakslagschepen Admiral Scheer en de Lützow de enige vier grote schepen, tezamen met drie lichte kruisers, twee dozijn torpedobootjagers en een paar honderd duikboten en onderzeeboten, die de oorlog overleefd hadden. Zij redden nog vele duizenden vluchtelingen uit het omsingelde Oost-Pruisen uit handen van het Rode Leger. Daarbij werd na aankomst wel de Admiral Scheer in de haven door de RAF tot zinken gebracht, liep de Lützow op een zeemijn en werd de Admiral Hipper door de RAF beschadigd. De Amerikanen bombardeerden de aangekomen vluchtelingen, waarbij er dertigduizend de dood vonden (Swinemünde). De Russen torpedeerden de Wilhelm Gustloff, de Steuben en de Goya, die drie van de grootste scheepsrampen van de geschiedenis waren en waarbij tussen de vijftien- en twintigduizend vluchtelingen verdronken. De Duitsers lieten honderden van de overlevende duikboten zinken. De weinige overlevende schepen wachtte een trieste herhaling van de tocht naar Scapa Flow, waarbij de Prinz Eugen in 1946 nog deel uitmaakte van een testvloot die met een atoombom, ter hoogte van Bikini, werd bestookt en de Nürnberg in dienst van de Russen kwam. Zie Operatie Deadlight.

Hoofdoorzaken voor de ondergang van de Duitse schepen was de Britse decodering - Ultra - de gebrekkige Duitse inlichtingendienst en communicatie en last-but-not-least het later in de oorlog zeer veel beter werkende geallieerde radar. Zo wisten de geallieerden vaak exact waar en wanneer de Duitse schepen op een missie werden gestuurd, terwijl de Duitsers, door een falende samenwerking met de Luftwaffe, niet wisten waar de vijandelijke konvooien of hun escortes zich bevonden. In de zeegevechten zelf hadden de geallieerden zeer veel voordeel van hun numerieke overmacht, hun beter werkende radar en de inzet van het luchtwapen (o.a. door de inzet van vliegdekschepen).

Drie U-boten werden als museum bewaard (plus één die recent werd geborgen). Verder herinneren enkel nog twee drieloopsgeschuttoren van de Gneisenau, die deel uitmaakten van de restanten van de Atlantikwall in Noorwegen, de scheepsbel van de Admiral Hipper, één der schroeven van de Prinz Eugen en een plaatselijke gedenksteen aan de eens zo machtige Kriegsmarine.

Operaties van de Kriegsmarine

september 1939 tot oktober 1939

Met de aanval van het verouderde slagschip Schleswig-Holstein op het Poolse garnizoen in Westerplatte om 04:45 op 1 september 1939 begon de Tweede Wereldoorlog. Duitsland viel buurland Polen binnen en Groot-Brittannië verklaarde de oorlog aan Duitsland. Eerste grote offensief van de Kriegsmarine: Duitse oorlogsschepen moesten bevoorradingsschepen voor de kust van Polen vernietigen. Deze vooral Britse bevoorradingsschepen vervoerden munitie, soldaten of wapens voor het Poolse leger. Het offensief werd een groot succes, binnen enkele dagen kwam geen een schip Polen meer binnen en het Poolse leger zat al snel zonder versterking.

oktober 1939 tot november 1939

Günther Prien

De Kriegsmarine kreeg de opdracht om alle schepen te vernietigen die het gecapituleerde Polen probeerden te ontvluchten. Veel van deze schepen bevatten munitie en wapens die naar Groot-Brittannië werden gebracht. Ook zaten er veel Poolse militairen in die vanuit Groot-Brittannië de strijd tegen Duitsland wilden voortzetten.

Tegelijkertijd met deze missie kregen diverse U-boten de opdracht om terreur te zaaien langs de Britse kust. De U-boot commandant Günther Prien drong de zwaar bewaakte marinebasis Scapa Flow binnen en vernietigde daar het slagschip Royal Oak met een dubbele aanval. Hiermee werd hij de grootste held van de Kriegsmarine, naast onder andere Otto Kretschmer en Fritz-Julius Lemp.

december 1939

Onder leiding van het slagschip Admiral Graf Spee begon een groot aantal schepen van de Kriegsmarine aan het grote offensief om de alle Britse koopvaardijschepen ten oosten van Zuid-Amerika te vernietigen. Het offensief begon succesvol maar eindigde voor de Duitsers in een drama. De Britten brachten de meeste Duitse schepen tot zinken. Het grootste verlies was het gloednieuwe slagschip Admiral Graf Spee dat voor de kust van Montevideo vernietigd werd door de bemanning om een overgave te voorkomen.

januari 1940 tot mei 1945

Na het verlies van de Admiral Graf Spee besloot Erich Raeder om het vernietigen van koopvaardijschepen voortaan alleen maar aan U-boten over te laten. Vanaf januari 1940 gaf hij de opdracht aan alle U-boten om voortaan elk koopvaardijschip te torpederen. De bedoeling was om Groot-Brittannië volledig van Europa en Amerika te isoleren en zonder bevoorrading te zetten. Raeder gaf hiermee het startsein voor een U-boot oorlog die bijna vijf jaar zou duren en zich over de gehele wereldkaart zou afspelen. Raeder ging ervan uit dat Groot-Brittannië binnen een jaar van alle bevoorradingslijnen zou zijn ontdaan. Het plan pakte anders uit: Groot-Brittannië bouwde op grote schaal nieuwe schepen en vond steeds weer nieuwe manieren om de U-boot kapiteins te slim af te zijn. Tijdens de U-bootoorlog brachten de Duitsers bijna 3000 schepen tot zinken, hiertegenover stonden zware verliezen: 800 schepen en ruim 40.000 man gingen ten onder.

april 1940

Duitsland begon aan de invasie van Noorwegen en Denemarken. De Kriegsmarine moest hierbij belangrijke strategische doelen aan de kust bestoken en Duitse soldaten aan land zetten. Hoewel Noorwegen en Denemarken vrij snel werden ingenomen leed de Kriegsmarine opnieuw zware verliezen: veel U-boten en kleinere oorlogsschepen gingen ten onder. De grootste nederlaag was het verlies van de zware kruiser Blücher. Het schip werd tijdens de invasie van Oslo vernietigd omdat men vergeten was rekening te houden met (door Duitsland zelf geschonken) kanonnen die vanaf het land op de Blücher schoten. De Noren vuurden slechts een schot af, deze granaat kwam precies in de brug terecht waardoor de kapitein werd gedood en het stuurloze schip op een zandbank strandde. De Noren schoten er zonder tegenstand van de Duitsers een paar torpedo's op af. De Blücher verdween in het ondiepe water.

juni 1940-april 1944

Het slagschip Tirpitz, toen het grootste oorlogsschip ter wereld, werd in juni 1940 in dienst genomen. Al kort na de tewaterlating bleek de Tirpitz te groot om flexibel in de Noorse wateren te opereren. Bijna de gehele oorlog lag het voor anker in een Noorse fjord, waar ze in 1943 succesvol werd beschadigd door een gedurfde aanval met piepkleine onderzeeboten van X -klasse. De Tirpitz was door de aanval niet meer zeewaardig en werd naar een andere fjord versleept, om daar als drijvend fort ingezet te worden, alwaar het in 1944 ook werd vernietigd. De Tirpitz heeft nooit aan een gevecht deelgenomen.

april 1941

Nadat de oppervlakteschepen van de Kriegsmarine bijna een geheel jaar niet in actie gekomen waren begon men nu aan operatie Rheinübung. Bij deze missie moest de Kriegsmarine controle krijgen over het zeegebied ten westen van Ierland. Dit gebied werd gedomineerd door Britse oorlogsschepen die voortdurend joegen op U-boten. Duitse oppervlakteschepen moesten een strooptocht beginnen tegen de Britse oorlogsbodems en vervolgens, gedurende de rest van de gehele oorlog, patrouilles varen over dit zeegebied. Voor het slagschip Bismarck was dat haar eerste gevechtsmissie. Aanvankelijk voorzag de operatie in de deelname van meerdere schepen naast de Bismarck, waaronder de zware kruisers Admiral Hipper, de gloednieuwe Prinz Eugen, de slagkruisers Scharnhorst en Gneisenau, het vliegdekschip Graf Zeppelin en een eskader snelle torpedobootjagers voor de lange afstand. Door allerhande factoren bleef het eskader uiteindelijk beperkt tot de Bismarck en Prinz Eugen', dat in mei 1941 de Straat van Denemarken overstak.

Tijdens een heftige zeeslag wist de Bismarck, samen met de zware kruiser Prinz Eugen, het Britse slagkruiser HMS Hood tot zinken te brengen en het slagschip HMS Prince of Wales zwaar te beschadigen, die met hoge vaart poogden het Duitse eskader te onderscheppen. Enkele dagen later werd het schip door Fairey Swordfish vliegtuigen met torpedo's aangevallen (waarbij men de Prinz Eugen had verloren, toen die in de verwarring van de eerdere zeeslag was afgedraaid). De Bismarck raakte stuurloos en werd door Britse schepen en vliegtuigen tot een brandend, ineengeschoten wrak herleid. Na het verlies van de Bismarck bliezen de Duitsers Operatie Rheinübung af. De Prinz Eugen keerde onverrichter zake terug en liep Brest binnen.

november 1941

De gekapseisde Admiral Scheer

Operatie Sportpalast werd ook een mislukking van de Kriegsmarine. Duitse oorlogsschepen moesten dit keer het zeegebied ten noorden van IJsland veroveren. Het was een strategisch gebied vanwege de vele, uit Canada afkomstige, bevoorradingsschepen die naar Groot-Brittannië voeren. De operatie mislukte grotendeels door het slechte weer, luchtaanvallen van de Britten en doordat de Marine van de Sovjet-Unie zich plotseling met het offensief ging bemoeien. Het slagschip Admiral Scheer ging tijdens het offensief verloren, alsmede ook een groot aantal U-boten en torpedobootjagers. De verliezen voor de Britten bleven minimaal. De Prinz Eugen raakte zwaar beschadigd en bleef ruim twee jaar lang onbruikbaar. Bij deze gelegenheid werd de Prinz Eugen wel met een nieuwe radar uitgerust.

december 1941

Bij Operatie Wunterwasser moesten Duitse schepen een verdedigingslinie voor de kust van Zuid-Frankrijk vormen. De linie van continu patrouillerende oorlogsschepen kon alleen worden opgebouwd als de zee ontdaan was van Britse vliegtuigen en schepen. Daarom moesten de slagschepen Scharnhorst en Gneisenau op Britse schepen jagen. Op 13 december 1941 bracht de Scharnhorst het Britse vliegdekschip HMS Glorius tot zinken. Op 25 december werd de Scharnhorst zelf bij een luchtbombardement vernietigd. De Gneisenau raakte zwaar beschadigd en keerde terug naar de Franse kust voor reparatie. Door gebrek aan geld zou het slagschip bijna twee jaar lang onbruikbaar blijven.

januari tot april 1942

De Kriegsmarine kreeg nu de opdracht om bevoorrading te leveren aan het Afrikakorps van Erwin Rommel dat in Noord-Afrika vocht tegen de Britten. Duitse schepen, volgeladen met munitie en wapens, vertrokken vanuit Italië over de Middellandse Zee op een reis naar Noord-Afrika. Tijdens deze reis kreeg de Kriegsmarine schepen de opdracht de transportschepen te verdedigen tegen Britse aanvallen. De missie kon maar half uitgevoerd worden. Omdat de straat van Gibraltar in Britse handen was, kreeg Duitsland bijna geen schepen in de Middellandse Zee. De Kriegsmarine moest het doen met een paar Italiaanse destroyers en enkele U-boten die ongezien door de Straat van Gibraltar wisten te komen, die uiteindelijk nooit meer uit de Middellandse Zee zouden terugkeren.

juni 1942

Duitsland deed een poging om controle te krijgen op het zeegebied tussen Zuid-Afrika en Antarctica. Ook deze missie mislukte: de zware kruiser Admiral Hipper ging hierbij bijna ten onder. De Admiral Hipper voer zwaar beschadigd terug naar Frankrijk.

juli 1942- mei 1945

Na de mislukking van het bovenstaande offensief steunde Hitler de Hochseeflotte niet meer. Vanaf dat moment zouden alle Duitse oorlogsschepen alleen nog maar voor anker liggen rusten. Alleen de U-boten waren nog actief. Hitler wilde uiteindelijk de hele vloot tot schroot omsmelten en hun kanonnen in de Atlantikwall integreren. Kort daarna nam Erich Raeder ontslag en werd opgevolgd door Karl Dönitz. Dönitz moest leiding geven aan een gehavende marine: slechts enkele grotere schepen waren nog intact.

mei 1945

Karl Dönitz besefte dat de oorlog afgelopen was en hij besloot alle schepen van de Kriegsmarine tot zinken te brengen om te voorkomen dat ze in handen zouden vallen van de vijand. Tijdens Operatie Regenboog werden de Graf Zeppelin, de Seydlitz, de Gneisenau, alle torpedobootjagers en een grote U-boot door hun eigen bemanning tot zinken gebracht. Alleen de Prinz Eugen en de Lützow werden intact door vijand veroverd.

Het functioneren van de U-boten

De duikbootbasis in Lorient

In tegenstelling tot de oppervlaktemarine opereerde de U-boten met meer succes. Met name in de eerste jaren was het succes van onderzeeboten groot. Met name in de jaren 1940-1942 waren de geallieerden niet goed in staat om de Duitsers het hoofd te bieden op zee. Na de veroveringen van Noorwegen en Frankrijk kregen de Duitsers er bovendien strategische uitvalsbases bij. Er werden op tien plekken - verdeeld over Noorwegen, Duitsland en Frankrijk - speciale onderzeebootbases gebouwd in Lorient (met hoofdkwartier), Trondheim, Bergen, Helgoland, Brest, Saint-Nazaire, La Pallice, Bordeaux, Hamburg en Bremen.Hier konden de U-boten beschutting zoeken tegen geallieerde vliegtuigen en waren ze veilig tijdens reparaties. Ondanks dat diverse van deze bunkers hevig werden aangevallen, werden geen van allen door bombardementen uitgeschakeld.

Pas toen de Britten de Enigma-codes met behulp van Ultra snel konden ontcijferen en hun radar sterk verbeterd was, kwam er een keerpunt in de U-bootoorlog. Zonder dat de Duitsers wisten dat hun codes ontcijferd werden, gaven de U-bootkapiteins hun posities door. Waar in 1943 nog een tonnage van 2.3 miljoen tot zinken werd gebracht, steeg vanaf mei 1943 het aantal verloren U-boten ook drastisch. Waar in 1942 het aantal van 87 U-boten tot zinken werd gebracht, was dit alleen al in mei 1943 al 43 stuks.

Tijdens de oorlog verloor Duitsland ruim 750 van de gevechtsklare ruim 1.150 onderzeeboten en 75% van alle oppervlakteschepen. Ruim 60.000 mannen overleefden de zeegevechten niet, ongeveer gelijk verdeeld over oppervlakteschepen en de onderzeeboten.

Na de oorlog

Een deel van de Kriegsmarine werd na de oorlog door de westelijke geallieerden in stand gehouden als mijnenruimdienst. Op 31 december 1947 werd ook dit laatste restant van de Kriegsmarine ontbonden. In de jaren 50 werden in West- en Oost-Duitsland respectievelijk de Bundesmarine en de Volksmarine opgericht. Na de Duitse hereniging in 1990 werden ze verenigd tot de Deutsche Marine.

Zie de categorie Kriegsmarine van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.