Erasme Louis Surlet de Chokier

Erasme Louis Surlet de Chokier (Luik, 27 november 1769Gingelom, 7 augustus 1839) was een Belgisch politicus en edelman. Hij werd in 1816 als baron opgenomen in de Nederlandse adel. Tevens was hij, als regent, het eerste staatshoofd van België.

Erasme Louis Surlet de Chokier
GeborenLuik, 27 november 1769
OverledenGingelom, 7 augustus 1839
Land Oo. Nederlanden (1769 - 1793)
Frankrijk (1793 - 1815)
Nederlanden (1815 - 1830)
 België (1830 - 1839)
Partijgematigd liberaal, antiklerikaal,
oppositioneel (onder Willem I)
ReligieRooms-katholiek
Functies
1797 - 1798Administrateur departement Nedermaas
1800Maire Gingelom
1800 - ?Lid Algemene Raad departement Nedermaas
1812 - 1814Voorzitter Algemene Raad departement Nedermaas
1812 - 1814Lid Wetgevend Lichaam te Parijs
1815Grondwetsnotabele
1815 - 1818Lid Tweede Kamer der Staten-Generaal
1819 - 1829Lid Staten hertogdom Limburg
1824 - 1825Schout Gingelom
1825 - 1839Burgemeester Gingelom
1828 - 1830Lid Tweede Kamer der Staten-Generaal
1830 - 1831Lid Nationaal Congres
1830 - 1831Voorzitter Nationaal Congres
1831Regent van België[1]
1831Senator
Website
Portaal    Politiek

Familie en levensloop

De Chokier behoorde tot een oud geslacht van Luikse adel in het oude graafschap Loon. In 1623 verkregen Erasme Chokier en zijn drie broers adelsbevestiging, vermeerderd in 1630 voor Erasme met een riddertitel. De vijf zoons van Erasme, onder wie drie kanunniken in Luik, kregen in 1668 de op alle nazaten overdraagbare titel van baron van het Heilige Roomse Rijk en in 1745 mocht Arnould Chokier, grootvader van de hier behandelde Erasme Louis, een 'de' voor zijn naam schrijven.

Zijn ouders waren Jean-Arnold de Chokier, heer van Gingelom, advocaat en gemeenteraadslid van Luik, en Marie-Gertrude Desprez. Zoals veel van zijn ooms, grootooms en nog eerdere verwanten, bestemde hij zich voor het priesterschap maar bij het uitbreken van de omwenteling in het prinsbisdom (18 augustus 1789) verliet hij het seminarie en sloot zich aan bij de tegenstanders van prins-bisschop Cesar Constantijn Frans van Hoensbroeck. Hij werd adjudant van generaal Donceel (1761-1840) een andere Luikse edelman, die de Oostenrijkse dienst verliet om de zijde van de Luikse patriotten te kiezen. Vervolgens stapte hij over naar het legertje van de Verenigde Nederlandse Staten en werd er luitenant. Toen zowel de Luikse als de Zuid-Nederlandse troepen door de Oostenrijkers werden verslagen, vluchtte hij naar Breda. In 1792 keerde hij terug naar Gingelom en woonde er voortaan zonder zich verder met politiek te bemoeien. Hij gebruikte zijn tijd om zijn bezit aan onroerende goederen te doen aangroeien, onder meer door de aankoop van 'zwart goed'. Hij werd opgetekend als de op vier na rijkste burger van het departement Nedermaas.

Toen in 1797 de Revolutie luwde en meer gematigde besturen aan de macht kwamen werd Surlet de Chokier tot een van de beheerders van het departement Nedermaas verkozen. In september van dat jaar verhardde de opstelling van het Tweede Directoire jegens de adel. Alle voormalige edellieden werden afgezet, ook als ze, zoals Surlet de Chokier, argumenteerden dat ze de wapens hadden opgenomen tegen de machthebbers van het ancien régime. Hij deed afstand van zijn titel van baron. Op 3 januari 1798 werd hij als lid van de centrale administratie van het departement ontslagen.

Consulaat en keizerrijk

Het Consulaat en later het keizerrijk waren twee regimes waar Surlet de Chokier het goed kon mee vinden. In 1800 werd hij op 31-jarige leeftijd benoemd tot burgemeester van Gingelom en op 1 juni werd hij weer lid van de departements- en de arrondissementsraad (departement Nedermaas). Hij verbleef voortaan regelmatig in Parijs, waar hij samen met een heer Kaisson uit Verviers bankzaken verrichtte. Vooral kreeg hij bekendheid als specialist van de wetenschappelijk verbeterde methodes op het gebied van landbouw en veeteelt. In zijn thuisbasis speelde hij een pioniersrol in het kweken van merinoschapen. In 1808 werd hij lid van de commissie die het ontwerp van 'Code Rural' besprak.

In het Luikse kreeg hij steeds meer bekendheid. Als gevolg hiervan werd hij in 1809 aangesteld als kapitein van de Garde Nationale en in Sint-Truiden werd hij beheerder van het Bureau van Weldadigheid en van de Burgerlijke Godshuizen. In Luik zetelde hij in 1811 in een commissie die, onder het voorzitterschap van de bisschop, het herstel van kerken en pastorieën in het departement moest regelen. Als hoogtepunt kwam het jaar 1812 met zijn verkiezing tot voorzitter van de algemene raad van het departement en kort daarop zijn verkiezing tot parlementslid van het Corps législatif. Hij bleef dit ambt uitoefenen tot op 30 maart 1814, en was ondertussen ook nog benoemd tot lid van de Raad van State in buitengewone dienst.

Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Toen de geallieerden in 1814-15 het bestuur in de Zuidelijke Nederlanden overnamen, was Surlet de Chokier welbekend als zeer Fransgezind, maar dat bleek geen bezwaar. De eerste taak die hem werd opgedragen was de nieuwe grondwet bij de kiezers in Hasselt aan te bevelen en de kiesverrichtingen voor te zitten. De kiezers stemden echter in meerderheid tegen de Grondwet. Dit werd Surlet de Chokier niet ten kwade geduid en hij werd onmiddellijk lid in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hij had geen bezwaren tegen de grondwettelijke eed en negeerde het 'Jugement doctrinal' van het Belgisch episcopaat dat aan katholieken het afleggen van de eed verbood. Het jaar daarop werd zijn adellijke status bevestigd en werd hij in de Ridderschap van de provincie Limburg opgenomen, met de (niet-overdraagbare) titel van baron.

In de Tweede Kamer speelde Surlet de Chokier een merkwaardige rol. Hij verdedigde zijn standpunten in opvallend agressieve en bitsige uitvoerige redevoeringen. Hij behoorde tot de kleine groep van de 'opposanten' of 'onafhankelijken', hoewel hij zich in zijn stemgedrag niet bepaald extreem opstelde, mede omdat hij tamelijk vaak afwezig was. Zijn stokpaardjes waren vooral de eerbiediging van de parlementaire procedures, en de te grote macht van de regering en de koning. Op het einde van de eerste drie jaar van zijn mandaat werd Surlet de Chokier, die de bijnaam had gekregen van 'Surlet de Choquant' (Surlet de ergerlijke) als een lastig element beschouwd en de Limburgse gouverneur Charles de Brouckère kreeg de wenk een herverkiezing te verhinderen. Deze slaagde in die opdracht. In 1821 poogde Surlet de Chokier opnieuw verkozen te worden, maar opnieuw was het De Brouckère die dit belette.

Het proces tegen Jean-François Hennequin had ondertussen de reputatie van Surlet de Chokier als opposant nog verstevigd. Hennequin was mede-burgemeester van Maastricht en had een bevel van de koning over de betalingen aan de Burgerwacht naast zich neergelegd. Hij werd voor het hof van assisen in Luik gedaagd en werd er verdedigd door Surlet de Chokier, samen met Charles Destouvelles en Etienne de Sauvage. Hennequin werd vrijgesproken en Surlet de Chokier kwam bij de regering nog meer in een slecht daglicht te staan, vanwege de agressieve taal die hij had gesproken. De beschuldigde en zijn drie advocaten zouden elkaar in 1830 terugvinden als leden van het Nationaal Congres.

Het belette niet dat Surlet de Chokier toenadering zocht en in brieven aan minister Falck verzoenende woorden sprak. Het resultaat bleef niet uit. In 1824 werd hij tot schout benoemd en in 1825 opnieuw tot burgemeester van Gingelom. Maar ondertussen was de oppositie in de Zuidelijke Nederlanden aan het groeien en Surlet de Chokier sloot zich aan bij de voorstanders van het unionisme tussen katholieken en liberalen. Hij stelde zich in 1828 kandidaat voor de Tweede Kamer en ditmaal werd hij verkozen, ondanks de pogingen van De Brouckère om dit te verhinderen. Na die nederlaag nam de gouverneur onmiddellijk ontslag.

De strijdlustige Surlet de Chokier was voortaan bijna bestendig op de vergaderingen aanwezig. Hij voerde er bij elk belangrijk discussiepunt het woord en oefende kritiek uit op nagenoeg alle aspecten van het regeringsbeleid. Vanwege zijn "allerschandelijkste en zelfs revolutionaire taal" werd hij als een van de belangrijkste vijanden van het regime beschouwd. Dit was wel overdreven want, ook al was hij gaandeweg gewonnen voor een bestuurlijke scheiding tussen Noord en Zuid, hij bleef voorstander van het erenigd Koninkrijk der Nederlanden. In augustus 1830 voegde hij zich niet bij de voorstanders van de scheuring. In september trok hij naar de extra zitting van de Tweede Kamer in Den Haag, waar hij zijn zienswijze verwoordde: behoud van de Oranjedynastie en van een gemeenschappelijk beleid inzake financies, landsverdediging, marine en kolonies, terwijl justitie, onderwijs, eredienst, openbare werken moesten gescheiden worden. Zijn stellingen werden al vlug achterhaald toen het Voorlopig Bewind werd gevormd en de onafhankelijkheid uitgeroepen. Pas na 16 oktober, toen de kroonprins aan zijn raadgevers, onder wie Surlet de Chokier, toestemming gaf zich kandidaat te stellen voor het Nationaal Congres, keerde deze zich van de Oranjes af. Hij stelde zich kandidaat in het arrondissement Hasselt en werd verkozen.

Belgisch koninkrijk

Parlementsvoorzitter

De verkozenen vanuit Limburg voor het Nationaal Congres waren hoofdzakelijk edellieden, gematigde heren die tot onderhandelingen met Oranje geneigd waren. Tijdens de eerste zitting van het Nationaal Congres werd Surlet de Chokier tot voorzitter gekozen. Hij werd met een 'liberaal' etiket voorgedragen, tegen de katholiek Etienne de Gerlache. Er waren toch nog drie stemronden nodig en het vroeg enige tijd om Surlet de Chokier als een centrumfiguur te doen aanvaarden. Onder zijn voorzitterschap werd vrij snel de eerste Belgische Grondwet goedgekeurd.

Surlet de Chokier kwam als voorzitter niet tussenbeide in de debatten, tenzij voor dienstmededelingen. Hieruit was zijn persoonlijke mening niet af te leiden. Die bleek al evenmin uit zijn kiesgedrag. Hij stemde als voorzitter altijd als laatste en altijd voor het standpunt van de meerderheid. Zo komt het dat hij tegen zijn overtuiging stemde bij de uitsluiting van de Nassaus van de Belgische troon. Hij stemde voor het erfelijk koningschap en voor een verkozen senaat. Op 25 januari 1831 liet hij zich wel wat duidelijker kennen, door een van de 51 indieners te zijn van het voorstel om Lodewijk van Orléans, de hertog van Nemours, tot koning van België te kiezen. De verkiezing van deze kandidaat draaide op niets uit, omdat Lodewijks vader, Lodewijk Filips I van Frankrijk, onder druk van de grote mogendheden, deze benoeming afwees.

Regent van het koninkrijk

Toen het duidelijk werd dat het vinden van een passende kandidaat nog enige tijd zou vergen, besliste men, in overeenstemming met de pas goedgekeurde grondwet, een regent te verkiezen. Veel speelde in het voordeel van Surlet de Chokier: zijn prestige als voorzitter van het Congres, het feit dat hij aanvaardbaar was voor links en voor rechts, dat hij op het internationale vlak niet deelde in de slechte reputatie die de harde nationalistische fractie had en dat de adel niets wilde weten van de als te ambitieus beschouwde tweede kandidaat, Félix de Mérode.

Toen hij verkozen werd op 24 februari 1831, zag het er niet zo best uit voor het nieuwe land. Er dreigde chaos. Binnenlands trad radicalisering in na de (mislukte) orangistische staatsgreep van Grégoire en Van der Smissen in februari-maart 1831. Vlaamse handelaars bepleitten een terugkeer naar Nederland en export naar de Nederlandse kolonies; Waalse industriëlen ijverden voor een aanhechting bij Frankrijk, een goede klant van hun steenkool en wapens.[2] Internationaal lag het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland dwars, omdat het een te grote toenadering tot Frankrijk vaststelde. Het Voorlopig Bewind werd onpopulair vanwege de verslechterende economische toestand. In dit klimaat vervulde Surlet de Chokier zijn grondwettelijke functie op uiterst voorzichtige en minimalistische wijze, uit respect voor de grondwet volgens de enen, uit onbekwaamheid volgens de anderen. De regeringen die Surlet de Chokier benoemde, bleven niet lang in functie. De bekendste regering is deze onder leiding van Etienne de Sauvage.

De toenadering tot het Verenigd Koninkrijk en de kandidatuur van Leopold van Saksen-Coburg stemde niet overeen met de zienswijze van Surlet de Chokier, die duidelijk voor een toenadering met Frankrijk was, maar hij kon er ook niets tegen ondernemen. Toen op 4 juni 1831 voor Leopold werd gestemd, liet hij weten zelf geen kandidaat te zijn. Hij kreeg toch nog 14 stemmen op zijn naam. In de daaropvolgende weken uitte hij zijn pessimisme over de verdere evolutie. Hij vreesde oorlog, omdat hij dacht dat het Congres de XVIII artikelen niet zouden goedkeuren. Hij vond dat alleen aanhechting bij Frankrijk de vrede kon garanderen. Een Belgisch koninkrijk met Leopold als koning had weinig overlevingskansen, vond hij.

Leopold I

Het liep dan toch beter af dan Surlet de Chokier had gevreesd. Er kwamen enkele schermutselingen, maar geen oorlog, de XVIII artikelen werden goedgekeurd, Leopold aanvaardde de troon en op 21 juli 1831 legde hij de grondwettelijke eed af. Surlet de Chokier werd uitvoerig bedankt voor de bewezen diensten en met een pensioen van tienduizend gulden per jaar naar Gingelom uitgewuifd. Tot aan zijn overlijden leefde hij als vrijgezel teruggetrokken op het Kasteel van Gingelom en bleef hij alleen nog burgemeester van Gingelom.

Later eerbetoon

Brabançonnebeeld op het Surlet de Chokierplein in Brussel. Op de achtergrond het gebouw van de Franse Gemeenschapsregering.

In Brussel werd een plein naar hem genoemd: het Surlet de Chokierplein (vlak tegenover het Madouplein). Het plein wordt gesierd door een bronzen beeld van een vrouw die fier de Belgische vlag omhoog steekt. Op de sokkel is een plaat bevestigd met daarop, in het Frans en in het Nederlands, de eerste drie alinea's van de Brabançonne. Het beeld, van Charles Samuel, werd op 16 november 1930 onthuld.

Sinds december 2000 wordt in Gingelom een lokaal bier verdeeld dat speciaal naar hem De Chokier genoemd werd. Zijn kasteel bestaat nog en er is een café met dezelfde naam in Gingelom. De spoorwegbrug over de Sint-Truidersteenweg zou op aandringen van Surlet de Chokier gebouwd zijn.

Literatuur

  • Th. JUSTE, Les fondateurs de la monarchie belge, Brussel, 1867
  • Th. JUSTE, Erasme Surlet de Chokier, in: Biographie Nationale de Belgique, T. IV, 1873, col. 78-93
  • P. HYMANS, Quel homme était donc le baron Surlet de Chokier?, in: Les Cahiers historiques, 1963, blz. 52
  • Luc FRANÇOIS, Erasme Surlet de Chokier, in: Het Oude Land van Loon, 1988, blz. 5-26.
  • Oscar COOMANS DE BRACHÈNE, État présent de la noblesse belge, Annuaire 1999, Brussel, 1999.
Zie de categorie Surlet de Chokier van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Voorganger:
?
Maire van Gingelom
1800
Opvolger:
?
Voorganger:
?
Schout / Burgemeester van Gingelom
1824 - 1839
Opvolger:
?
Voorganger:
n.v.t.
Voorzitter van het Nationaal Congres
1830 - 1831
Opvolger:
n.v.t.
Voorganger:
n.v.t.
Regent van België
1831
Opvolger:
Leopold van Saksen-Coburg en Gotha
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.