Arrest Dassonville

Het arrest Procureur des Konings/B. en G. Dassonville, meestal aangeduid als het arrest Dassonville, is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 juli 1974 (zaak 8/74) welke van belang is voor het vrije verkeer van goederen.

Dassonville
Datum11 juli 1974
PartijenProcureur des Konings / Benoit en Gustave Dassonville
Zaak  8/74
InstantieHof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
RechtersR. Lecourt, A.M. Donner, M. Sørensen, R. Monaco, J.M.H.Ch. Mertens de Wilmars, P. Pescatore, H. Kutscher, C. Ó Dálaigh, A.J. Mackenzie Stuart
Adv.-gen.A. Trabucchi[1]
Soort zaak  strafrecht/EG
Procedureprejudiciële vraag uit België
ProcestaalFrans
Wetgevingart. 30 EEG-verdrag = art. 34 VWEU
Onderwerp  "maatregelen van gelijke werking", vrij verkeer van goederen
Vindplaats  Jur. 1974, p. 837
ECLI  ECLI:EU:C:1974:82

Casus en procesgang

Twee Belgische handelaren importeren verschillende merken whisky vanuit Frankrijk. België vereist voor dergelijke importen een certificaat van herkomst. De handelaren maken zelf deze certificaten. De Belgische Procureur des Konings start een strafzaak tegen de handelaren, wegens vervalsing en wegens het ontbreken van de juiste papieren. De rechtbank van eerste aanleg waar de zaak dient, verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing.

Rechtsvraag

De voor de rechtsgeschiedenis belangrijkste prejudiciële vraag betrof de kwestie of:

een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 30 van het (EEG)-verdrag (thans art. 34 VwEU) is te beschouwen een nationaal reglementair voorschrift waarin de invoer van een waar met benaming van oorsprong wordt verboden wanneer daarbij niet gevoegd is een door de regering van het land van export afgegeven officieel stuk waaruit het recht op die benaming blijkt.

Uitspraak Hof

Het belangrijkste element van het arrest schuilt in de volgende overweging van het hof:

overwegende dat iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen is te beschouwen.

Volgens het oordeel van het Hof viel het Belgische importvereiste van het certificaat onder deze kwalificatie.

Betekenis

De betekenis van het Dassonville-arrest is verstrekkend. Het Hof oordeelde dat een overheidsmaatregel die direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel het intracommunautaire handelsverkeer kan belemmeren, als maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperking te beschouwen is. Het is volgens dit criterium voldoende dat het kan belemmeren, men hoeft niet te bewijzen dat er daadwerkelijk van belemmering sprake is. Volgens de ruime interpretatie van dit arrest is een nationaal voorschrift snel als een inbreuk op art. 30 EEG-Verdrag (thans: art. 34 VwEU) te beschouwen. In latere arresten zoals het arrest Cassis de Dijon heeft het hof deze zeer ruime omschrijving wat gepreciseerd en criteria aangegeven op grond waarvan invoerbeperkingen toch geoorloofd kunnen zijn.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.